Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. creusé:
  2. creuser:
  3. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor creusé (Frans) in het Nederlands

creuse:


Synoniemen voor "creuse":


creusé:

creusé bijvoeglijk naamwoord

  1. creusé
    uitgehold

Vertaal Matrix voor creusé:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitgehold creusé

Synoniemen voor "creusé":


creusé vorm van creuser:

creuser werkwoord (creuse, creuses, creusons, creusez, )

  1. creuser (fouiller le sol; fouir le sol)
    graven; delven
    • graven werkwoord (graaf, graaft, groef, groeven, gegraven)
    • delven werkwoord (delf, delft, delfde, delfden, gedelft)
  2. creuser (approfondir; élargir; étendre)
    verdiepen
    • verdiepen werkwoord (verdiep, verdiept, verdiepte, verdiepten, verdiept)
  3. creuser (approfondir; défoncer)
    uitgraven
    • uitgraven werkwoord (graaf uit, graaft uit, groef uit, groeven uit, uitgegraven)
  4. creuser (approfondir)
    uitdiepen
    • uitdiepen werkwoord (diep uit, diept uit, diepte uit, diepten uit, uitgediept)
  5. creuser (évider; éroder; raviner; )
    uithollen
    • uithollen werkwoord (hol uit, holt uit, holde uit, holden uit, uitgeholt)
  6. creuser
    doorgraven
    • doorgraven werkwoord (graaf door, graaft door, groef door, groeven door, doorgegraven)

Conjugations for creuser:

Présent
  1. creuse
  2. creuses
  3. creuse
  4. creusons
  5. creusez
  6. creusent
imparfait
  1. creusais
  2. creusais
  3. creusait
  4. creusions
  5. creusiez
  6. creusaient
passé simple
  1. creusai
  2. creusas
  3. creusa
  4. creusâmes
  5. creusâtes
  6. creusèrent
futur simple
  1. creuserai
  2. creuseras
  3. creusera
  4. creuserons
  5. creuserez
  6. creuseront
subjonctif présent
  1. que je creuse
  2. que tu creuses
  3. qu'il creuse
  4. que nous creusions
  5. que vous creusiez
  6. qu'ils creusent
conditionnel présent
  1. creuserais
  2. creuserais
  3. creuserait
  4. creuserions
  5. creuseriez
  6. creuseraient
passé composé
  1. ai creusé
  2. as creusé
  3. a creusé
  4. avons creusé
  5. avez creusé
  6. ont creusé
divers
  1. creuse!
  2. creusez!
  3. creusons!
  4. creusé
  5. creusant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

creuser [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le creuser (se plonger dans)
    zich geheel verdiepen in

Vertaal Matrix voor creuser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitdiepen approfondissement
zich geheel verdiepen in creuser; se plonger dans
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
delven creuser; fouiller le sol; fouir le sol
doorgraven creuser
graven creuser; fouiller le sol; fouir le sol déterrer; exhumer
uitdiepen approfondir; creuser
uitgraven approfondir; creuser; défoncer
uithollen creuser; excaver; miner; raviner; saper; éroder; évider
verdiepen approfondir; creuser; élargir; étendre

Synoniemen voor "creuser":


Wiktionary: creuser

creuser
verb
  1. Faire un trou, un orifice.
creuser
verb
  1. gravend iets winnen
  2. een gat in de grond maken met de handen of met een graafwerktuig
  3. dieper maken

Cross Translation:
FromToVia
creuser delven; graven dig — to move hard-packed earth out of the way

Verwante vertalingen van creusé