Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: bouture

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: bouture

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. bouture:
  2. bouturer:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor bouture (Frans) in het Nederlands

bouture:

bouture [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la bouture (rejeton)
    de spruit; de scheut; de stekje; de loot
    • spruit [de ~] zelfstandig naamwoord
    • scheut [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stekje [de ~] zelfstandig naamwoord
    • loot [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. la bouture
    de spruit; de scheut; het plantestekje; jonge plant; de schoot; de stek
    • spruit [de ~] zelfstandig naamwoord
    • scheut [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • plantestekje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • jonge plant [znw.] zelfstandig naamwoord
    • schoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bouture:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jonge plant bouture
loot bouture; rejeton branche; brin; rameau; ramification; scion
plantestekje bouture
scheut bouture; rejeton
schoot bouture giron; glissière; sein; utérus
spruit bouture; rejeton
stek bouture abri; cachette; refuge; retraite
stekje bouture; rejeton
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
schoot giron

Synoniemen voor "bouture":


Wiktionary: bouture

bouture
noun
  1. horticulture|nocat=1

bouture vorm van bouturer:

bouturer werkwoord (bouture, boutures, bouturons, bouturez, )

  1. bouturer
    stekken
    • stekken werkwoord (stek, stekt, stekte, stekten, gestekt)

Conjugations for bouturer:

Présent
  1. bouture
  2. boutures
  3. bouture
  4. bouturons
  5. bouturez
  6. bouturent
imparfait
  1. bouturais
  2. bouturais
  3. bouturait
  4. bouturions
  5. bouturiez
  6. bouturaient
passé simple
  1. bouturai
  2. bouturas
  3. boutura
  4. bouturâmes
  5. bouturâtes
  6. bouturèrent
futur simple
  1. bouturerai
  2. boutureras
  3. bouturera
  4. bouturerons
  5. bouturerez
  6. boutureront
subjonctif présent
  1. que je bouture
  2. que tu boutures
  3. qu'il bouture
  4. que nous bouturions
  5. que vous bouturiez
  6. qu'ils bouturent
conditionnel présent
  1. bouturerais
  2. bouturerais
  3. bouturerait
  4. bouturerions
  5. boutureriez
  6. boutureraient
passé composé
  1. ai bouturé
  2. as bouturé
  3. a bouturé
  4. avons bouturé
  5. avez bouturé
  6. ont bouturé
divers
  1. bouture!
  2. bouturez!
  3. bouturons!
  5. bouturé
  6. bouturant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor bouturer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stekken boutures; crossettes; plançons
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stekken bouturer

Synoniemen voor "bouturer":


Wiktionary: bouturer

Cross Translation:
FromToVia
• bouturer → stekken ↔ stick — to propagate plants by cuttings

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van bouture







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0336 seconde
Page rendered in 1.0 seconds