Frans

Uitgebreide vertaling voor revenir (Frans) in het Nederlands

revenir:

revenir werkwoord (reviens, revient, revenons, revenez, )

  1. revenir (retourner; rentrer; se retourner; faire demi-tour)
    terugkomen; retourneren; omkeren; terugkeren
    • terugkomen werkwoord (kom terug, komt terug, kwam terug, kwamen terug, teruggekomen)
    • retourneren werkwoord (retourneer, retourneert, retourneerde, retourneerden, geretourneerd)
    • omkeren werkwoord (keer om, keert om, keerde om, keerden om, omgekeerd)
    • terugkeren werkwoord (keer terug, keert terug, keerde terug, keerden terug, teruggekeerd)
  2. revenir (se retourner; retourner; rentrer; )
    teruggaan; omkeren; keren
    • teruggaan werkwoord (ga terug, gaat terug, ging terug, gingen terug, teruggegaan)
    • omkeren werkwoord (keer om, keert om, keerde om, keerden om, omgekeerd)
    • keren werkwoord (keer, keert, keerde, keerden, gekeerd)
  3. revenir (mériter; être digne de)
    verdiend hebben; toekomen; toekomen aan
  4. revenir
    ten deel vallen; toekomen; toevallen
    • ten deel vallen werkwoord (val ten deel, valt ten deel, viel ten deel, vielen ten deel, ten deel gevallen)
    • toekomen werkwoord (kom toe, komt toe, kwam toe, kwamen toe, toegekomen)
    • toevallen werkwoord (val toe, valt toe, viel toe, vielen toe, toegevallen)
  5. revenir (retourner; rentrer; se répéter)
    wederkeren; weerkeren
    • wederkeren werkwoord (keer weder, keert weder, keerde weder, keerden weder, wedergekeerd)
    • weerkeren werkwoord (keer weer, keert weer, keerde weer, keerden weer, weergekeerd)
  6. revenir (hanter; errer; rôder)
    spoken
    • spoken werkwoord (spook, spookt, spookte, spookten, gespookt)
  7. revenir (refluer; rebobiner)
    terugspoelen; terugvloeien; terugstromen
    • terugspoelen werkwoord (spoel terug, spoelt terug, spoelde terug, spoelden terug, teruggespoeld)
    • terugvloeien werkwoord (vloei terug, vloeit terug, vloeide terug, vloeiden terug, teruggevloeid)
    • terugstromen werkwoord (stroom terug, stroomt terug, stroomde terug, stroomden terug, teruggestroomd)
  8. revenir (retourner)
    terugrijden; terugreizen
    • terugrijden werkwoord (rijd terug, rijdt terug, reed terug, reden terug, teruggereden)
    • terugreizen werkwoord (reis terug, reist terug, reiste terug, reisten terug, teruggereist)

Conjugations for revenir:

Présent
  1. reviens
  2. reviens
  3. revient
  4. revenons
  5. revenez
  6. reviennent
imparfait
  1. revenais
  2. revenais
  3. revenait
  4. revenions
  5. reveniez
  6. revenaient
passé simple
  1. revins
  2. revins
  3. revint
  4. revînmes
  5. revîntes
  6. revinrent
futur simple
  1. reviendrai
  2. reviendras
  3. reviendra
  4. reviendrons
  5. reviendrez
  6. reviendront
subjonctif présent
  1. que je revienne
  2. que tu reviennes
  3. qu'il revienne
  4. que nous revenions
  5. que vous reveniez
  6. qu'ils reviennent
conditionnel présent
  1. reviendrais
  2. reviendrais
  3. reviendrait
  4. reviendrions
  5. reviendriez
  6. reviendraient
passé composé
  1. suis revenu
  2. es revenu
  3. est revenu
  4. sommes revenus
  5. êtes revenus
  6. sont revenus
divers
  1. reviens!
  2. revenez!
  3. revenons!
  4. revenu
  5. revenant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor revenir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
spoken fantômes; revenants; spectres
terugkeren rentrée; retour
terugreizen rentrée; retours; voyages de retour
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
keren aller de retour; aller en arrière; détourner; reculer; rentrer; renverser; retourner; revenir; se retourner; tourner faire tourner; faire virer; intervertir; inverser; retourner; tourner; virer
omkeren aller de retour; aller en arrière; détourner; faire demi-tour; reculer; rentrer; renverser; retourner; revenir; se retourner; tourner convertir; feuilleter; inverser; retourner; tourner
retourneren faire demi-tour; rentrer; retourner; revenir; se retourner annuler; ramener; remettre; rendre; renvoyer; restituer; retourner
spoken errer; hanter; revenir; rôder
ten deel vallen revenir
teruggaan aller de retour; aller en arrière; détourner; reculer; rentrer; renverser; retourner; revenir; se retourner; tourner amoindrir; baisser; dater de; diminuer; décliner; décroître; pourrir; périr; remonter à; réduire; sombrer
terugkeren faire demi-tour; rentrer; retourner; revenir; se retourner restaurer; revenir à la dernière version; rétablir
terugkomen faire demi-tour; rentrer; retourner; revenir; se retourner
terugreizen retourner; revenir
terugrijden retourner; revenir
terugspoelen rebobiner; refluer; revenir rembobiner
terugstromen rebobiner; refluer; revenir
terugvloeien rebobiner; refluer; revenir
toekomen mériter; revenir; être digne de
toekomen aan mériter; revenir; être digne de
toevallen revenir refermer; se fermer
verdiend hebben mériter; revenir; être digne de
wederkeren rentrer; retourner; revenir; se répéter
weerkeren rentrer; retourner; revenir; se répéter

Synoniemen voor "revenir":


Wiktionary: revenir


Cross Translation:
FromToVia
revenir terugkomen come back — (intransitive) To return to a place
revenir terugkomen; terugkeren return — to come back after some period of time, or at regular intervals

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van revenir