Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- armer:
- Wiktionary:
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- arm:
- Wiktionary:
Frans
Uitgebreide vertaling voor armer (Frans) in het Nederlands
armer:
armer werkwoord (arme, armes, armons, armez, arment, armais, armait, armions, armiez, armaient, armai, armas, arma, armâmes, armâtes, armèrent, armerai, armeras, armera, armerons, armerez, armeront)
-
armer (se cuirasser; blinder)
-
armer (cuirasser; blinder)
-
armer (se mettre en grande toilette; munir; doter; équiper; parer; embellir; orner; décorer; passementer)
Conjugations for armer:
Présent
- arme
- armes
- arme
- armons
- armez
- arment
imparfait
- armais
- armais
- armait
- armions
- armiez
- armaient
passé simple
- armai
- armas
- arma
- armâmes
- armâtes
- armèrent
futur simple
- armerai
- armeras
- armera
- armerons
- armerez
- armeront
subjonctif présent
- que j'arme
- que tu armes
- qu'il arme
- que nous armions
- que vous armiez
- qu'ils arment
conditionnel présent
- armerais
- armerais
- armerait
- armerions
- armeriez
- armeraient
passé composé
- ai armé
- as armé
- a armé
- avons armé
- avez armé
- ont armé
divers
- arme!
- armez!
- armons!
- armé
- armant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor armer:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
harnassen | armures; cuirasses | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bepantseren | armer; blinder; cuirasser | |
bewapenen | armer; blinder; se cuirasser | |
harnassen | armer; blinder; cuirasser | |
optooien | armer; doter; décorer; embellir; munir; orner; parer; passementer; se mettre en grande toilette; équiper | |
wapenen | armer; blinder; se cuirasser | |
zich uitdossen | armer; doter; décorer; embellir; munir; orner; parer; passementer; se mettre en grande toilette; équiper | |
zich uitmonsteren | armer; doter; décorer; embellir; munir; orner; parer; passementer; se mettre en grande toilette; équiper |
Synoniemen voor "armer":
Computer vertaling door derden:
Verwante vertalingen van armer
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor armer (Nederlands) in het Frans
armer vorm van arm:
-
arm (pover; berooid; armetierig)
-
arm (noodlijdend; behoeftig; minvermogend; kommerlijk; armoedig; onvermogend; armelijk)
pauvre; miséreux; nécessiteux; indigent-
pauvre bijvoeglijk naamwoord
-
miséreux bijvoeglijk naamwoord
-
nécessiteux bijvoeglijk naamwoord
-
indigent bijvoeglijk naamwoord
-
-
arm (inferieur; minderwaardig; slecht; zwak; ondermaats; tweederangs; ondeugdelijk)
mauvais; inférieur; faible; méprisable; pauvre; médiocre; subalterne; de second ordre-
mauvais bijvoeglijk naamwoord
-
inférieur bijvoeglijk naamwoord
-
faible bijvoeglijk naamwoord
-
méprisable bijvoeglijk naamwoord
-
pauvre bijvoeglijk naamwoord
-
médiocre bijvoeglijk naamwoord
-
subalterne bijvoeglijk naamwoord
-
de second ordre bijvoeglijk naamwoord
-
-
de arm (armleuning)
Vertaal Matrix voor arm:
Verwante woorden van "arm":
Synoniemen voor "arm":
Antoniemen van "arm":
Verwante definities voor "arm":
Wiktionary: arm
arm
Cross Translation:
noun
arm
-
lichaamsdeel
- arm → bras
noun
adjective
-
Qui porte malheur, qui annonce ou qui cause du malheur. (Sens général)
-
Qui est dans la pauvreté ; qui ne dispose pas de ressources suffisantes.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• arm | → bras | ↔ arm — portion of the upper appendage from shoulder to wrist |
• arm | → pauvre | ↔ poor — with no possessions or money |
• arm | → pitoyable; pauvre | ↔ poor — to be pitied |
Computer vertaling door derden: