Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
fermer:
- afsluiten; sluiten; toedoen; dichtdoen; toemaken; dichtmaken; toetrekken; blokkeren; stremmen; vergrendelen; locken; afgrendelen; op slot zetten; op slot doen; grendelen; borgen; begrenzen; afbakenen; afzetten; omlijnen; afpalen; dicht maken; naar einde toewerken; dichtdraaien; opheffen; teniet doen; verijdelen; nullificeren; vernietigen; ondervangen; toedraaien; dichtbinden; toebinden
- Fermer:
-
Wiktionary:
- fermer → op slot doen, sluiten, afsluiten, dichtdoen, dichtmaken, toedoen
- fermer → dichten, dichtdoen, sluiten, afsluiten, op slot doen, dichtklappen
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- ferm:
- Wiktionary:
Frans
Uitgebreide vertaling voor fermer (Frans) in het Nederlands
fermer:
fermer werkwoord (ferme, fermes, fermons, fermez, ferment, fermais, fermait, fermions, fermiez, fermaient, fermai, fermas, ferma, fermâmes, fermâtes, fermèrent, fermerai, fermeras, fermera, fermerons, fermerez, fermeront)
-
fermer (clore; verrouiller; boucler)
-
fermer (clore; boucler; verrouiller; cacheter; apposer les scellés)
-
fermer (bloquer; barrer)
-
fermer (verrouiller; boucler; fermer au verrou; clore)
vergrendelen; locken; afsluiten; sluiten; afgrendelen; op slot zetten; op slot doen; grendelen; borgen; dichtdoen; dichtmaken-
op slot zetten werkwoord
-
borgen werkwoord
-
fermer (barrer; marquer; entourer; tracer; piqueter; préciser; contourner; tromper; clôturer; borner; jalonner; escroquer; soutirer)
-
fermer
dicht maken-
dicht maken werkwoord
-
-
fermer
-
fermer (terminer; clôturer; conclure; clore; barrer; boucher; verrouiller)
-
fermer (fermer en tournant; serrer)
-
fermer (annihiler; annuler; supprimer; liquider; dénouer; décrocher; lever; déboutonner)
opheffen; teniet doen; verijdelen; nullificeren; vernietigen; ondervangen-
teniet doen werkwoord
-
nullificeren werkwoord
-
fermer (fermer en tournant; verrouiller; clore)
-
fermer (ficeler; lier; relier; boucler; clore)
Conjugations for fermer:
Présent
- ferme
- fermes
- ferme
- fermons
- fermez
- ferment
imparfait
- fermais
- fermais
- fermait
- fermions
- fermiez
- fermaient
passé simple
- fermai
- fermas
- ferma
- fermâmes
- fermâtes
- fermèrent
futur simple
- fermerai
- fermeras
- fermera
- fermerons
- fermerez
- fermeront
subjonctif présent
- que je ferme
- que tu fermes
- qu'il ferme
- que nous fermions
- que vous fermiez
- qu'ils ferment
conditionnel présent
- fermerais
- fermerais
- fermerait
- fermerions
- fermeriez
- fermeraient
passé composé
- ai fermé
- as fermé
- a fermé
- avons fermé
- avez fermé
- ont fermé
divers
- ferme!
- fermez!
- fermons!
- fermé
- fermant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor fermer:
Synoniemen voor "fermer":
Wiktionary: fermer
fermer
Cross Translation:
verb
fermer
-
Clore.
- fermer → op slot doen; sluiten; afsluiten; dichtdoen; dichtmaken; toedoen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fermer | → dichten | ↔ close — obstruct (an opening) |
• fermer | → dichtdoen; sluiten | ↔ close — move (a door) |
• fermer | → afsluiten; op slot doen | ↔ lock — to fasten with a lock |
• fermer | → sluiten; dichtklappen | ↔ shut — to close |
Fermer:
Verwante vertalingen van fermer
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor fermer (Nederlands) in het Frans
fermer vorm van ferm:
-
ferm (stevig gebouwd; solide; stevig; sterk; robuust; flink; fiks)
-
ferm (doortastend; krachtdadig; drastisch; sterk; krachtig)
dynamique; ferme; fermement; énergiquement; énergique-
dynamique bijvoeglijk naamwoord
-
ferme bijvoeglijk naamwoord
-
fermement bijvoeglijk naamwoord
-
énergiquement bijvoeglijk naamwoord
-
énergique bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferm (kordaat; krachtig; beslist; doortastend; krachtdadig)
agissant; ferme; résolu; intrépide; sûr; hardi; crâne; efficace; décidé; brave; expéditif; de façon décidée-
agissant bijvoeglijk naamwoord
-
ferme bijvoeglijk naamwoord
-
résolu bijvoeglijk naamwoord
-
intrépide bijvoeglijk naamwoord
-
sûr bijvoeglijk naamwoord
-
hardi bijvoeglijk naamwoord
-
crâne bijvoeglijk naamwoord
-
efficace bijvoeglijk naamwoord
-
décidé bijvoeglijk naamwoord
-
brave bijvoeglijk naamwoord
-
expéditif bijvoeglijk naamwoord
-
de façon décidée bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferm (krachtig; doortastend; krachtdadig; drastisch)
-
ferm (standvastig; kordaat)
ferme; solide; décidé; résolument; inébranlable; tenace; résolu; solidement; tenacement-
ferme bijvoeglijk naamwoord
-
solide bijvoeglijk naamwoord
-
décidé bijvoeglijk naamwoord
-
résolument bijvoeglijk naamwoord
-
inébranlable bijvoeglijk naamwoord
-
tenace bijvoeglijk naamwoord
-
résolu bijvoeglijk naamwoord
-
solidement bijvoeglijk naamwoord
-
tenacement bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferm (fiks; stevig; flink)
ferme; vigoureux; fort; costaud; robuste; fermement; solide; stable; inébranlable; solidement-
ferme bijvoeglijk naamwoord
-
vigoureux bijvoeglijk naamwoord
-
fort bijvoeglijk naamwoord
-
costaud bijvoeglijk naamwoord
-
robuste bijvoeglijk naamwoord
-
fermement bijvoeglijk naamwoord
-
solide bijvoeglijk naamwoord
-
stable bijvoeglijk naamwoord
-
inébranlable bijvoeglijk naamwoord
-
solidement bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferm (fysiek sterk; sterk; krachtig; stevig; flink)
-
ferm (moreel sterk; moedig; flink; dapper)