Frans

Uitgebreide vertaling voor exercice (Frans) in het Nederlands

exercice:

exercice [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'exercice (exercice d'assouplissement)
    de oefening; vaardigheidsoefening
  2. l'exercice
    het boekjaar
    • boekjaar [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. l'exercice
  4. l'exercice (pratique)
    de beoefening
  5. l'exercice (cabinet de médecin; pratique; entraînement; formation; étude)
    de praktijk; de artsenpraktijk
  6. l'exercice (routine; expérience; pratique; )
    de ervaring; de praktijk; de routine
    • ervaring [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • praktijk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • routine [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  7. l'exercice (exercice de contrôle)
    sloepenrol
  8. l'exercice (exercice physique)
    de lichaamsoefening

Vertaal Matrix voor exercice:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
artsenpraktijk cabinet de médecin; entraînement; exercice; formation; pratique; étude
beoefening exercice; pratique
boekjaar exercice
ervaring entraînement; exercice; expérience; formation; pratique; routine; savoir-faire; étude expérience; expérience utilisateur
lichaamsoefening exercice; exercice physique
oefening exercice; exercice d'assouplissement
praktijk cabinet de médecin; entraînement; exercice; expérience; formation; pratique; routine; savoir-faire; étude
routine entraînement; exercice; expérience; formation; pratique; routine; savoir-faire; étude
sloepenrol exercice; exercice de contrôle
vaardigheidsoefening exercice; exercice d'assouplissement
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
fiscaal jaar exercice

Synoniemen voor "exercice":


Wiktionary: exercice

exercice
noun
  1. action d’exercer ou de s’exercer.
  2. Année financière
exercice
noun
  1. test om de kennis te peilen

Verwante vertalingen van exercice