Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: comprimer

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: comprimer

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. comprimer:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor comprimer (Frans) in het Nederlands

comprimer:

comprimer werkwoord (comprime, comprimes, comprimons, comprimez, )

  1. comprimer (compresser; serrer; presser; condenser)
    comprimeren; samenpersen; samendrukken
    • comprimeren werkwoord (comprimeer, comprimeert, comprimeerde, comprimeerden, gecomprimeerd)
    • samenpersen werkwoord (pers samen, perst samen, perste samen, persten samen, samengeperst)
    • samendrukken werkwoord (druk samen, drukt samen, drukte samen, drukten samen, samengedrukt)
  2. comprimer (tordre; serrer; compresser)
    vasthouden; knellen; vastklemmen; vastknellen
    • vasthouden werkwoord (houd vast, houdt vast, hield vast, hielden vast, vastgehouden)
    • knellen werkwoord (knel, knelt, knelde, knelden, gekneld)
    • vastklemmen werkwoord (klem vast, klemt vast, klemde vast, klemden vast, vastgeklemd)
    • vastknellen werkwoord (knel vast, knelt vast, knelde vast, knelden vast, vstgekneld)
  3. comprimer (coincer; serrer; saisir; )
    omklemmen; klemmen; knellen
    • omklemmen werkwoord (omklem, omklemt, omklemde, omklemden, omklemd)
    • klemmen werkwoord (klem, klemt, klemde, klemden, geklemd)
    • knellen werkwoord (knel, knelt, knelde, knelden, gekneld)
  4. comprimer (presser)
    inpersen
    • inpersen werkwoord (pers in, perst in, perste in, persten in, ingeperst)
  5. comprimer (resserrer; rétrécir)
    insnoeren
    • insnoeren werkwoord (snoer in, snoert in, snoerde in, snoerden in, ingesnoerd)
  6. comprimer (serrer; coincer; presser; )
    knellen; strak zitten
    • knellen werkwoord (knel, knelt, knelde, knelden, gekneld)
    • strak zitten werkwoord (zit strak, zat strak, zaten strak, strak gezeten)
  7. comprimer (réduire; rappetisser; minimiser; )
    verkleinen; kleiner maken
  8. comprimer (aplatir; écraser; mâchurer; )
    pletten; platdrukken; platmaken; fijndrukken
    • pletten werkwoord (plet, plette, pletten, geplet)
    • platdrukken werkwoord (druk plat, drukt plat, drukte plat, drukten plat, plat gedrukt)
    • platmaken werkwoord (maak plat, maakt plat, maakte plat, maakten plat, plat gemaakt)
    • fijndrukken werkwoord

Conjugations for comprimer:

Présent
  1. comprime
  2. comprimes
  3. comprime
  4. comprimons
  5. comprimez
  6. compriment
imparfait
  1. comprimais
  2. comprimais
  3. comprimait
  4. comprimions
  5. comprimiez
  6. comprimaient
passé simple
  1. comprimai
  2. comprimas
  3. comprima
  4. comprimâmes
  5. comprimâtes
  6. comprimèrent
futur simple
  1. comprimerai
  2. comprimeras
  3. comprimera
  4. comprimerons
  5. comprimerez
  6. comprimeront
subjonctif présent
  1. que je comprime
  2. que tu comprimes
  3. qu'il comprime
  4. que nous comprimions
  5. que vous comprimiez
  6. qu'ils compriment
conditionnel présent
  1. comprimerais
  2. comprimerais
  3. comprimerait
  4. comprimerions
  5. comprimeriez
  6. comprimeraient
passé composé
  1. ai comprimé
  2. as comprimé
  3. a comprimé
  4. avons comprimé
  5. avez comprimé
  6. ont comprimé
divers
  1. comprime!
  2. comprimez!
  3. comprimons!
  5. comprimé
  6. comprimant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor comprimer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kleiner maken diminution; réduction; réduction de dépenses; économie
vasthouden fait de tenir
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
comprimeren compresser; comprimer; condenser; presser; serrer archiver; compacter; compresser
fijndrukken aplatir; broyer; compresser; comprimer; laminer; mâchurer; planer; écraser
inpersen comprimer; presser
insnoeren comprimer; resserrer; rétrécir
kleiner maken amoindrir; comprimer; diminuer; dégonfler; miniaturiser; minimiser; rabaisser; rappetisser; ravaler; réduire amoindrir; diminuer; décroître; rendre plus petit; réduire; s'amoindrir
klemmen coincer; compresser; comprimer; happer; pincer; presser; saisir; serrer; tordre
knellen coincer; compresser; comprimer; happer; manquer; pincer; presser; rogner; saisir; se saigner aux quatre veines pour; serrer; tordre appuyer; faire pression; peser; presser; serrer
omklemmen coincer; compresser; comprimer; happer; pincer; presser; saisir; serrer; tordre
platdrukken aplatir; broyer; compresser; comprimer; laminer; mâchurer; planer; écraser broyer; mâchurer; pulvériser; réduire en poudre; écraser
platmaken aplatir; broyer; compresser; comprimer; laminer; mâchurer; planer; écraser aplanir; aplatir; lisser; égaliser
pletten aplatir; broyer; compresser; comprimer; laminer; mâchurer; planer; écraser
samendrukken compresser; comprimer; condenser; presser; serrer
samenpersen compresser; comprimer; condenser; presser; serrer
strak zitten coincer; compresser; comprimer; manquer; pincer; presser; rogner; se saigner aux quatre veines pour; serrer; tordre
vasthouden compresser; comprimer; serrer; tordre détenir; emprisonner; garder; garder chez soi; ne pas laisser aller; retenir; tenir
vastklemmen compresser; comprimer; serrer; tordre
vastknellen compresser; comprimer; serrer; tordre
verkleinen amoindrir; comprimer; diminuer; dégonfler; miniaturiser; minimiser; rabaisser; rappetisser; ravaler; réduire amoindrir; diminuer; décroître; rendre plus petit; réduire; rétrécir; s'amoindrir; se contracter; se rétrécir; sous-échantillonner

Synoniemen voor "comprimer":


Wiktionary: comprimer

comprimer
verb
  1. samenpersen, compact maken
Cross Translation:
FromToVia
• comprimer → samendrukken; comprimeren; verdichten ↔ compress — to press together into a smaller space
• comprimer → klemmen; knijpen; persen; drukken ↔ squeeze — to apply pressure to from two or more sides at once

Verwante vertalingen van comprimer







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0351 seconde
Page rendered in 1.0 seconds