Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: attirer

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: attirer

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. attirer:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor attirer (Frans) in het Nederlands

attirer:

attirer werkwoord (attire, attires, attirons, attirez, )

  1. attirer (recruter; admettre; engager)
    rekruteren; aantrekken; ronselen
    • rekruteren werkwoord (rekruteer, rekruteert, rekruteerde, rekruteerden, gerekruteerd)
    • aantrekken werkwoord (trek aan, trekt aan, trok aan, trokken aan, aangetrokken)
    • ronselen werkwoord (ronsel, ronselt, ronselde, ronselden, geronseld)
  2. attirer (allécher; séduire; tenter; appâter; entraîner)
    verleiden; lokken; aanlokken; weglokken; meelokken; voortlokken; verlokken
    • verleiden werkwoord (verleid, verleidt, verleidde, verleidden, verleid)
    • lokken werkwoord (lok, lokt, lokte, lokten, gelokt)
    • aanlokken werkwoord (lok aan, lokt aan, lokte aan, lokten aan, aangelokt)
    • weglokken werkwoord (lok weg, lokt weg, lokte weg, lokten weg, weggelokt)
    • meelokken werkwoord (lok mee, lokt mee, lokte mee, lokten mee, meegelokt)
    • voortlokken werkwoord (lok voort, lokt voort, lokte voort, lokten voort, voortgelokt)
    • verlokken werkwoord (verlok, verlokt, verlokte, verlokten, verlokt)
  3. attirer (plaire; séduire; enchanter; )
    bevallen; bekoren
    • bevallen werkwoord (beval, bevalt, beviel, bevielen, bevallen)
    • bekoren werkwoord (bekoor, bekoort, bekoorde, bekoorden, bekoord)
  4. attirer (produire une vive impression; étonner; saisir; frapper; impressionner)
    frapperen
    • frapperen werkwoord (frappeer, frappeert, frappeerde, frappeerden, gefrappeerd)
  5. attirer (séduire; charmer)
    verleiden; gunst winnen

Conjugations for attirer:

Présent
  1. attire
  2. attires
  3. attire
  4. attirons
  5. attirez
  6. attirent
imparfait
  1. attirais
  2. attirais
  3. attirait
  4. attirions
  5. attiriez
  6. attiraient
passé simple
  1. attirai
  2. attiras
  3. attira
  4. attirâmes
  5. attirâtes
  6. attirèrent
futur simple
  1. attirerai
  2. attireras
  3. attirera
  4. attirerons
  5. attirerez
  6. attireront
subjonctif présent
  1. que j'attire
  2. que tu attires
  3. qu'il attire
  4. que nous attirions
  5. que vous attiriez
  6. qu'ils attirent
conditionnel présent
  1. attirerais
  2. attirerais
  3. attirerait
  4. attirerions
  5. attireriez
  6. attireraient
passé composé
  1. ai attiré
  2. as attiré
  3. a attiré
  4. avons attiré
  5. avez attiré
  6. ont attiré
divers
  1. attire!
  2. attirez!
  3. attirons!
  5. attiré
  6. attirant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

attirer

  1. attirer
    verlokken

Vertaal Matrix voor attirer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aantrekken attrait; charme; habillement; resserrement; serrage; séduction
bekoren attrait; charme; séduction
lokken amorçage; attraction; charme; séduction
rekruteren acte de recruter; engagement; recrutement
verleiden amorçage; attraction; charme; séduction
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanlokken allécher; appâter; attirer; entraîner; séduire; tenter
aantrekken admettre; attirer; engager; recruter boucler; embaucher; engager; enrôler; fermer en tirant; habiller; mettre; nommer; passer; prendre en service; recruter; revêtir; s'habiller; sangler; se couvrir; se vêtir; serrer; tirer
bekoren attirer; charmer; enchanter; enjôler; envoûter; plaire; séduire
bevallen attirer; charmer; enchanter; enjôler; envoûter; plaire; séduire accoucher; bien aller; convenir; coqueter; faire la coquette; faire plaisir à; flirter; plaire; plaire à; produire; se plaire; être apte à; être convenable
frapperen attirer; frapper; impressionner; produire une vive impression; saisir; étonner
gunst winnen attirer; charmer; séduire
lokken allécher; appâter; attirer; entraîner; séduire; tenter allecher dehors; attirer dehoors
meelokken allécher; appâter; attirer; entraîner; séduire; tenter
rekruteren admettre; attirer; engager; recruter embaucher; engager; prendre; recruter
ronselen admettre; attirer; engager; recruter embaucher; enrôler; racoler; recruter
verleiden allécher; appâter; attirer; charmer; entraîner; séduire; tenter
verlokken allécher; appâter; attirer; entraîner; séduire; tenter
voortlokken allécher; appâter; attirer; entraîner; séduire; tenter
weglokken allécher; appâter; attirer; entraîner; séduire; tenter
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
verlokken attirer

Synoniemen voor "attirer":


Wiktionary: attirer

attirer
verb
  1. tirer, faire venir à soi.
attirer
verb
  1. tot kwaad brengen
Cross Translation:
FromToVia
• attirer → aantrekken ↔ attract — pull without touching
• attirer → aantrekken ↔ draw — to attract
• attirer → aantrekken ↔ entice — To lure; to attract by arousing desire or hope.
• attirer → lokken; verlokken ↔ tempt — to attract, allure
• attirer → aantrekken ↔ anziehen — ein bestimmtes Kleidungsstück anlegen
• attirer → strikken ↔ ködern — jemanden oder ein Tier anlocken, in eine Falle locken
• attirer → lokken ↔ locken — jemanden mit Hilfe eines Versprechens zu einer Handlung bewegen

Verwante vertalingen van attirer







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0372 seconde
Page rendered in 1.0 seconds