Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: dépenser à

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: dépenser à

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. dépenser:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor dépenser à (Frans) in het Nederlands

dépenser à vorm van dépenser:

dépenser werkwoord (dépense, dépenses, dépensons, dépensez, )

  1. dépenser
    besteden; uitgeven; spenderen
    • besteden werkwoord (besteed, besteedt, besteedde, besteedden, besteed)
    • uitgeven werkwoord
    • spenderen werkwoord (spendeer, spendeert, spendeerde, spendeerden, gespendeerd)
  2. dépenser
    erdoor jagen
    • erdoor jagen werkwoord (jaag erdoor, jaagt erdoor, joeg erdoor, joegen erdoor, erdoor gejaagd)
  3. dépenser (endurer; soutenir; souffrir; )
    doorstaan; verdragen; doorleven; verteren; verduren
    • doorstaan werkwoord (doorsta, doorstaat, doorstond, doorstonden, doorgestaan)
    • verdragen werkwoord (verdraag, verdraagt, verdroeg, verdroegen, verdragen)
    • doorleven werkwoord
    • verteren werkwoord (verteer, verteert, verteerde, verteerden, verteerd)
    • verduren werkwoord (verduur, verduurt, verduurde, verduurden, verduurd)
  4. dépenser (consommer; utiliser; consumer; )
    verbruiken; opmaken; doorjagen
    • verbruiken werkwoord (verbruik, verbruikt, verbruikte, verbruikten, verbruikt)
    • opmaken werkwoord (maak op, maakt op, maakte op, maakten op, opgemaakt)
    • doorjagen werkwoord
  5. dépenser (digérer; se corroder; consommer; user; se consumer)
    verteren; uitgeven voor een maaltijd

Conjugations for dépenser:

Présent
  1. dépense
  2. dépenses
  3. dépense
  4. dépensons
  5. dépensez
  6. dépensent
imparfait
  1. dépensais
  2. dépensais
  3. dépensait
  4. dépensions
  5. dépensiez
  6. dépensaient
passé simple
  1. dépensai
  2. dépensas
  3. dépensa
  4. dépensâmes
  5. dépensâtes
  6. dépensèrent
futur simple
  1. dépenserai
  2. dépenseras
  3. dépensera
  4. dépenserons
  5. dépenserez
  6. dépenseront
subjonctif présent
  1. que je dépense
  2. que tu dépenses
  3. qu'il dépense
  4. que nous dépensions
  5. que vous dépensiez
  6. qu'ils dépensent
conditionnel présent
  1. dépenserais
  2. dépenserais
  3. dépenserait
  4. dépenserions
  5. dépenseriez
  6. dépenseraient
passé composé
  1. ai dépensé
  2. as dépensé
  3. a dépensé
  4. avons dépensé
  5. avez dépensé
  6. ont dépensé
divers
  1. dépense!
  2. dépensez!
  3. dépensons!
  5. dépensé
  6. dépensant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor dépenser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opmaken edition; mise en page; rédaction
uitgeven publication
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
besteden dépenser passer; passer le temps
doorjagen consommer; consumer; digérer; dépenser; se consumer; se corroder; user; utiliser
doorleven débourser; dépenser; endurer; se consommer; souffrir; soutenir; subir; supporter; tenir le coup; tolérer; traverser
doorstaan débourser; dépenser; endurer; se consommer; souffrir; soutenir; subir; supporter; tenir le coup; tolérer; traverser continuer; endurer; maintenir; persister; persévérer; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup
erdoor jagen dépenser
opmaken consommer; consumer; digérer; dépenser; se consumer; se corroder; user; utiliser brûler; claquer son argent; consumer; décorer; dépenser follement; embellir; farder; finir; flamber; garnir; garnir des plats; gaspiller; manger; maquiller; mettre en page; orner; parer; s'apprêter pour; se maquiller; se préparer; user; vider; épuiser
spenderen dépenser
uitgeven dépenser lancer; publier; sortir; éditer
uitgeven voor een maaltijd consommer; digérer; dépenser; se consumer; se corroder; user
verbruiken consommer; consumer; digérer; dépenser; se consumer; se corroder; user; utiliser consumer; user; utiliser
verdragen débourser; dépenser; endurer; se consommer; souffrir; soutenir; subir; supporter; tenir le coup; tolérer; traverser continuer; endurer; maintenir; persister; persévérer; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup; tolérer
verduren débourser; dépenser; endurer; se consommer; souffrir; soutenir; subir; supporter; tenir le coup; tolérer; traverser continuer; endurer; maintenir; persister; persévérer; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup
verteren consommer; digérer; débourser; dépenser; endurer; se consommer; se consumer; se corroder; souffrir; soutenir; subir; supporter; tenir le coup; tolérer; traverser; user consommer; décomposer; gâcher; pourrir; périr; s'user; se consumer; se corroder; se décomposer; se gâter; se putréfier; sombrer; tomber en pourriture; user
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
verbruiken consommer

Synoniemen voor "dépenser":


Wiktionary: dépenser

dépenser
verb
  1. Employer telle ou telle somme à l’achat de telle ou telle chose.
dépenser
verb
  1. schaarse middelen een bestemming geven
  2. financiële middelen aanspreken


Wiktionary: dépenser à

dépenser à
verb
  1. schaarse middelen een bestemming geven

Verwante vertalingen van dépenser à







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0577 seconde
Page rendered in 1.0 seconds