Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
vil:
- verdacht; obscuur; dubieus; duister; onguur; glibberig; donker; slecht; gemeen; vals; min; bedriegelijk; nagemaakt; onwaar; gefingeerd; onecht; achterbaks; sluw; geraffineerd; uitgekookt; geslepen; snood; slinks; stiekem; leep; gewiekst; geniepig; listig; doortrapt; gehaaid; gluiperig; laag; laag-bij-de-grond; onedel; laaghartig; kwalijk; banaal; vuig; triviaal; vunzig; schunnig; grof; lomp; platvloers; plat
-
Wiktionary:
- vil → verachtelijk
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- villen:
-
Wiktionary:
- villen → écorcher, dépouiller
- villen → écorcher
Frans
Uitgebreide vertaling voor vil (Frans) in het Nederlands
vil:
-
vil (obscur; douteux; méchant; ignoble; visqueux; mauvais; sinistre; lugubre; obscurément; louche; douteusement)
-
vil (mauvais; mal; méchant; malfaisant; ignoble; perfide)
-
vil (faux; perfide; fictif; faussement; bas; méchant; feint; vulgaire; inventé; méprisable; rudement; supposé; perfidement; vulgairement; basse; ordinaire; vachement; ignoble; abject; ordinairement; bassement; ignoblement)
bedriegelijk; vals; nagemaakt; onwaar; gefingeerd; onecht-
bedriegelijk bijvoeglijk naamwoord
-
vals bijvoeglijk naamwoord
-
nagemaakt bijvoeglijk naamwoord
-
onwaar bijvoeglijk naamwoord
-
gefingeerd bijvoeglijk naamwoord
-
onecht bijvoeglijk naamwoord
-
-
vil (rusé; vilain; méchant; malin; hypocrite; sournoisement; perfide; bas; miteux; futé; minable; traître; roué; bassement; perfidement; sournois; fieffé; vilainement; à la dérobée; traîtreusement; à l'insu des autres)
gemeen; achterbaks; sluw; geraffineerd; uitgekookt; geslepen; snood; slinks; stiekem; leep; gewiekst; geniepig; listig; doortrapt; gehaaid; gluiperig-
gemeen bijvoeglijk naamwoord
-
achterbaks bijvoeglijk naamwoord
-
sluw bijvoeglijk naamwoord
-
geraffineerd bijvoeglijk naamwoord
-
uitgekookt bijvoeglijk naamwoord
-
geslepen bijvoeglijk naamwoord
-
snood bijvoeglijk naamwoord
-
slinks bijvoeglijk naamwoord
-
stiekem bijvoeglijk naamwoord
-
leep bijvoeglijk naamwoord
-
gewiekst bijvoeglijk naamwoord
-
geniepig bijvoeglijk naamwoord
-
listig bijvoeglijk naamwoord
-
doortrapt bijvoeglijk naamwoord
-
gehaaid bijvoeglijk naamwoord
-
gluiperig bijvoeglijk naamwoord
-
-
vil (bas; basse; méchant; mauvais; méprisable; ordinaire; peu élevé; ignoblement; quotidien; odieux; ignoble; bassement; vachement; généralement admis; courant; infect; ordinairement; déshonorant; habituel; normal; infâme; usuel; honteusement; d'usage; sans scrupules; odieusement)
laag; laag-bij-de-grond; gemeen; onedel; laaghartig-
laag bijvoeglijk naamwoord
-
laag-bij-de-grond bijvoeglijk naamwoord
-
gemeen bijvoeglijk naamwoord
-
onedel bijvoeglijk naamwoord
-
laaghartig bijvoeglijk naamwoord
-
-
vil (mauvais; mal; vilement)
-
vil (abject; ignoble; infâme; odieux; méprisable)
-
vil (crapuleux; banal; méchant; grossier; ignoblement; grossière; cochon; vilain; infâme; bas; basse; dégueulasse; ignoble; méprisable; malpropre; crapuleusement; sale; vulgaire; infect; trivial; grossièrement; bassement)
banaal; triviaal; vunzig; laag-bij-de-grond; schunnig; grof; lomp; platvloers; plat-
banaal bijvoeglijk naamwoord
-
triviaal bijvoeglijk naamwoord
-
vunzig bijvoeglijk naamwoord
-
laag-bij-de-grond bijvoeglijk naamwoord
-
schunnig bijvoeglijk naamwoord
-
grof bijvoeglijk naamwoord
-
lomp bijvoeglijk naamwoord
-
platvloers bijvoeglijk naamwoord
-
plat bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor vil:
Synoniemen voor "vil":
Wiktionary: vil
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vil | → verachtelijk | ↔ vile — morally low |
Verwante vertalingen van vil
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor vil (Nederlands) in het Frans
vil vorm van villen:
-
villen (stropen; afhalen; afstropen; uitbenen)
dépouiller; écorcher-
dépouiller werkwoord (dépouille, dépouilles, dépouillons, dépouillez, dépouillent, dépouillais, dépouillait, dépouillions, dépouilliez, dépouillaient, dépouillai, dépouillas, dépouilla, dépouillâmes, dépouillâtes, dépouillèrent, dépouillerai, dépouilleras, dépouillera, dépouillerons, dépouillerez, dépouilleront)
-
écorcher werkwoord (écorche, écorches, écorchons, écorchez, écorchent, écorchais, écorchait, écorchions, écorchiez, écorchaient, écorchai, écorchas, écorcha, écorchâmes, écorchâtes, écorchèrent, écorcherai, écorcheras, écorchera, écorcherons, écorcherez, écorcheront)
-
Conjugations for villen:
o.t.t.
- vil
- vilt
- vilt
- villen
- villen
- villen
o.v.t.
- vilde
- vilde
- vilde
- vilden
- vilden
- vilden
v.t.t.
- heb gevild
- hebt gevild
- heeft gevild
- hebben gevild
- hebben gevild
- hebben gevild
v.v.t.
- had gevild
- had gevild
- had gevild
- hadden gevild
- hadden gevild
- hadden gevild
o.t.t.t.
- zal villen
- zult villen
- zal villen
- zullen villen
- zullen villen
- zullen villen
o.v.t.t.
- zou villen
- zou villen
- zou villen
- zouden villen
- zouden villen
- zouden villen
diversen
- vil!
- vilt!
- gevild
- villend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor villen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dépouiller | afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen | beroven; bestelen; binnen breken; een inbraak doen; iets uitschudden; inbreken; leegplunderen; plunderen; roven; uitkleden; uitplunderen; van kleding ontdoen |
écorcher | afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen | aan flarden scheuren; afleggen; afschaven; afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; bezwijken; het onderspit delven; misleiden; ontvellen; oplichten; stropen; tenondergaan; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; verscheuren; zwendelen |