Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: demeure

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: demeure

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. demeure:
  2. demeuré:
  3. demeurer:
  4. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor demeure (Frans) in het Nederlands

demeure:

demeure [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la demeure (humble cabane; logis; maisonnette)
    het verblijf; het optrekje; de stulp
    • verblijf [het ~] zelfstandig naamwoord
    • optrekje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • stulp [de ~] zelfstandig naamwoord
    het huis
    – gebouw dat bedoeld is om in te wonen 1
    • huis [het ~] zelfstandig naamwoord
      • wij wonen in een oud huis1
  2. la demeure (habitation; résidence; maison; )
    het huis; het verblijf; de residentie; de woning; het woonhuis; het thuis
    • huis [het ~] zelfstandig naamwoord
    • verblijf [het ~] zelfstandig naamwoord
    • residentie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • woning [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • woonhuis [het ~] zelfstandig naamwoord
    • thuis [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. la demeure (maisonnette; maison; logis; humble cabane)
    het huisje
    • huisje [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor demeure:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
huis chez-soi; demeure; domicile; foyer; habitation; humble cabane; logement; logis; maison; maison d'habitation; maisonnette; résidence immeuble; maison
huisje demeure; humble cabane; logis; maison; maisonnette
optrekje demeure; humble cabane; logis; maisonnette pied-à-terre
residentie chez-soi; demeure; domicile; foyer; habitation; logement; logis; maison; maison d'habitation; résidence résidence
stulp demeure; humble cabane; logis; maisonnette
thuis chez-soi; demeure; domicile; foyer; habitation; logement; logis; maison; maison d'habitation; résidence patrie; pays d'origine; pays natal
verblijf chez-soi; demeure; domicile; foyer; habitation; humble cabane; logement; logis; maison; maison d'habitation; maisonnette; résidence
woning chez-soi; demeure; domicile; foyer; habitation; logement; logis; maison; maison d'habitation; résidence
woonhuis chez-soi; demeure; domicile; foyer; habitation; logement; logis; maison; maison d'habitation; résidence
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
thuis chez soi; à la maison

Synoniemen voor "demeure":


Wiktionary: demeure

demeure
Cross Translation:
FromToVia
• demeure → woning; kwartier; logies; onderkomen ↔ Wohnung — ein Raum oder mehrere Räume, die innerhalb eines Hauses einen abgeschlossenen Bereich bilden und für einen ein- oder mehrköpfigen Haushalt zum Wohnen dienen

demeuré:

demeuré bijvoeglijk naamwoord

  1. demeuré (arriéré; attardé; imbécile; dégénéré)
    achtergebleven; achterlijk
  2. demeuré (aliéné; attardé; intellectuellement retardé; dément; aberrant)
    achterlijk; zwakzinnig

Vertaal Matrix voor demeuré:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achtergebleven arriéré; attardé; demeuré; dégénéré; imbécile
achterlijk aberrant; aliéné; arriéré; attardé; demeuré; dégénéré; dément; imbécile; intellectuellement retardé absurde; bête; cinglé; d'un humour sans finesse; d'une manière imbécile; dingue; débile; délirant; dément; dérangé; désuet; effréné; farfelu; follement; fou; frénétique; idiot; idiotement; imbécile; loufoque; perturbé; sot; sottement; stupide; toqué; troublé; vieillot; vieillotte; état obtus
zwakzinnig aberrant; aliéné; attardé; demeuré; dément; intellectuellement retardé débile mentale; handicapé; imbécile

Wiktionary: demeuré

Cross Translation:
FromToVia
• demeuré → mongool; idioot ↔ moron — person of borderline intelligence
• demeuré → lomperd; oetlul; stommeling; domoor ↔ nincompoop — silly or foolish person

demeure vorm van demeurer:

demeurer werkwoord (demeure, demeures, demeurons, demeurez, )

  1. demeurer (résider; habiter; loger; )
    leven; wonen; verblijven; resideren; logeren
    • leven werkwoord (leef, leeft, leefde, leefden, geleefd)
    • wonen werkwoord (woon, woont, woonde, woonden, gewoond)
    • verblijven werkwoord (verblijf, verblijft, verbleef, verbleven, verbleven)
    • resideren werkwoord (resideer, resideert, resideerde, resideerden, geresideerd)
    • logeren werkwoord (logeer, logeert, logeerde, logeerden, gelogeerd)
  2. demeurer (habiter; résider; loger)
    bewonen
    • bewonen werkwoord (bewoon, bewoont, bewoonde, bewoonden, bewoond)
  3. demeurer (séjourner; se situer)
    ergens zijn; zich ophouden
  4. demeurer (résider; habiter; loger)
    resideren; verblijfplaats hebben

Conjugations for demeurer:

Présent
  1. demeure
  2. demeures
  3. demeure
  4. demeurons
  5. demeurez
  6. demeurent
imparfait
  1. demeurais
  2. demeurais
  3. demeurait
  4. demeurions
  5. demeuriez
  6. demeuraient
passé simple
  1. demeurai
  2. demeuras
  3. demeura
  4. demeurâmes
  5. demeurâtes
  6. demeurèrent
futur simple
  1. demeurerai
  2. demeureras
  3. demeurera
  4. demeurerons
  5. demeurerez
  6. demeureront
subjonctif présent
  1. que je demeure
  2. que tu demeures
  3. qu'il demeure
  4. que nous demeurions
  5. que vous demeuriez
  6. qu'ils demeurent
conditionnel présent
  1. demeurerais
  2. demeurerais
  3. demeurerait
  4. demeurerions
  5. demeureriez
  6. demeureraient
passé composé
  1. ai demeuré
  2. as demeuré
  3. a demeuré
  4. avons demeuré
  5. avez demeuré
  6. ont demeuré
divers
  1. demeure!
  2. demeurez!
  3. demeurons!
  5. demeuré
  6. demeurant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor demeurer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leven bousculade; brouhaha; bruit; chahut; charivari; cohue; effervescence; existence; presse; présence; réalité; tapage; tumulte; vacarme; vie; émoi
verblijven séjour
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bewonen demeurer; habiter; loger; résider
ergens zijn demeurer; se situer; séjourner
leven demeurer; habiter; héberger; loger; résider; siéger; séjourner; vivre agir; exister; faire marcher; faire un procès à; manipuler; mettre en marche; opérer; procéder; s'occuper de; s'y prendre; vivre
logeren demeurer; habiter; héberger; loger; résider; siéger; séjourner; vivre coucher; passer la nuit
resideren demeurer; habiter; héberger; loger; résider; siéger; séjourner; vivre avoir son siège; être assis
verblijfplaats hebben demeurer; habiter; loger; résider
verblijven demeurer; habiter; héberger; loger; résider; siéger; séjourner; vivre
wonen demeurer; habiter; héberger; loger; résider; siéger; séjourner; vivre
zich ophouden demeurer; se situer; séjourner

Synoniemen voor "demeurer":


Wiktionary: demeurer

demeurer
verb
  1. Habiter
  2. Traductions à trier suivant le sens.
demeurer
verb
  1. tijdelijk wonen, ergens tijd doorbrengen
Cross Translation:
FromToVia
• demeurer → wonen; verblijven ↔ abide — to dwell
• demeurer → wonen ↔ live — have permanent residence
• demeurer → blijven; resteren ↔ remain — to continue unchanged
• demeurer → wonen ↔ reside — to dwell permanently or for a considerable time
• demeurer → wonen ↔ wohnen — intransitiv: wesentliche Zeit seines Lebens an einem bestimmten, geschützten Ort verbringen

Verwante vertalingen van demeure







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0763 seconde
Page rendered in 1.0 seconds