Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: brûlant

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: brûlant

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. brûlant:
  2. brûler:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor brûlant (Frans) in het Nederlands

brûlant:

brûlant bijvoeglijk naamwoord

  1. brûlant
    heet
    – erg warm 1
    • heet bijvoeglijk naamwoord
      • de soep is te heet om te eten1

brûlant bijvoeglijk naamwoord

  1. brûlant (lubrique; chaud; passionnant; )
    geil; seksueel opgewonden; opgewonden; hitsig; heet
  2. brûlant (ardent; enflammé; intense; )
    vurig; warm; gloeiend; fel; hevig; fonkelend; brandend
  3. brûlant (sensationnel; saisissant; spectaculaire; )
    spannend; adembenemend; boeiend; sensationeel; opwindend; pakkend; meeslepend; zinderend
  4. brûlant (oppressant; embué; étouffant; )
    zwoel; benauwd; broeierig
  5. brûlant (passionné; passionnément; ardemment; )
    hartstochtelijk; gepassioneerd; temperamentvol; vurig; heetbloedig; stormachtig; warmbloedig
  6. brûlant (ardent; torride; allumé; en feu)
    vlammend; brandend
  7. brûlant
    bloedheet; smoorheet
  8. brûlant (épineux)
    branderig

Vertaal Matrix voor brûlant:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adembenemend bouleversant; brûlant; d'une façon émouvante; d'une manière émotive; poignant; prenant; qui attire l'attention; retentissant; saisissant; sensationnel; sensationnelle; spectaculaire; émotif; émotionnel; émouvant asphyxiant; suffocant; à vous couper le souffle; étouffant
benauwd brûlant; chaud; embué; lourd; oppressant; suffoquant; étouffant confiné; critique; difficile; délicat; embarrassant; gênant; inquiétant; pénible; sans air; épineux; étouffant
bloedheet brûlant
boeiend bouleversant; brûlant; d'une façon émouvante; d'une manière émotive; poignant; prenant; qui attire l'attention; retentissant; saisissant; sensationnel; sensationnelle; spectaculaire; émotif; émotionnel; émouvant captivant; de façon captivante; entraînant; fascinant; impressionnant; intriguant; intégrant; passionnant; saisissant
brandend allumé; ardemment; ardent; avec ferveur; brûlant; de feu; en feu; enflammé; enthousiaste; fervent; intense; passionné; torride
branderig brûlant; épineux
broeierig brûlant; chaud; embué; lourd; oppressant; suffoquant; étouffant
fel ardemment; ardent; avec ferveur; brûlant; de feu; enflammé; enthousiaste; fervent; intense; passionné acerbe; aigre; aigrement; aigu; avec virulence; coupant; cuisant; dur; fervent; fin; fort; fortement; intense; intensément; mordant; net; passionné; perspicace; perçant; piquant; pointu; rigide; rigoureusement; rigoureux; rude; strictement; sévère; sévèrement; tranchant; vif; violemment; violent; vive; vivement; véhément; âpre
geil ardent; brûlant; chaleureuse; chaleureusement; chaleureux; chaud; chaudement; excitant; excité; lascif; lascive; lascivement; lubrique; passionnant; passionné; sensuel
gepassioneerd ardemment; ardent; avec ferveur; brûlant; enflammé; fougueusement; fougueux; passionné; passionnément excité; mouvementé; passionné; passionnément; touché; ému
gloeiend ardemment; ardent; avec ferveur; brûlant; de feu; enflammé; enthousiaste; fervent; intense; passionné chauffé rouge
hartstochtelijk ardemment; ardent; avec ferveur; brûlant; enflammé; fougueusement; fougueux; passionné; passionnément excité; passionné; passionnément
heet ardent; brûlant; chaleureuse; chaleureusement; chaleureux; chaud; chaudement; excitant; excité; lascif; lascive; lascivement; lubrique; passionnant; passionné; sensuel appétissant; chaud; pimenté; piquant; poivré; ragoûtant; âcre; âpre; épicé
hevig ardemment; ardent; avec ferveur; brûlant; de feu; enflammé; enthousiaste; fervent; intense; passionné aigu; fort; fortement; impétueusement; impétuex; intense; intensément; vif; violemment; violent; vive; vivement; véhément
hitsig ardent; brûlant; chaleureuse; chaleureusement; chaleureux; chaud; chaudement; excitant; excité; lascif; lascive; lascivement; lubrique; passionnant; passionné; sensuel
meeslepend bouleversant; brûlant; d'une façon émouvante; d'une manière émotive; poignant; prenant; qui attire l'attention; retentissant; saisissant; sensationnel; sensationnelle; spectaculaire; émotif; émotionnel; émouvant entraînant
opgewonden ardent; brûlant; chaleureuse; chaleureusement; chaleureux; chaud; chaudement; excitant; excité; lascif; lascive; lascivement; lubrique; passionnant; passionné; sensuel
opwindend bouleversant; brûlant; d'une façon émouvante; d'une manière émotive; poignant; prenant; qui attire l'attention; retentissant; saisissant; sensationnel; sensationnelle; spectaculaire; émotif; émotionnel; émouvant captivant; excitant; lubrique; passionnant; pimenté; piquant; sexy; voluptueux
sensationeel bouleversant; brûlant; d'une façon émouvante; d'une manière émotive; poignant; prenant; qui attire l'attention; retentissant; saisissant; sensationnel; sensationnelle; spectaculaire; émotif; émotionnel; émouvant
smoorheet brûlant
spannend bouleversant; brûlant; d'une façon émouvante; d'une manière émotive; poignant; prenant; qui attire l'attention; retentissant; saisissant; sensationnel; sensationnelle; spectaculaire; émotif; émotionnel; émouvant
stormachtig ardemment; ardent; avec ferveur; brûlant; enflammé; fougueusement; fougueux; passionné; passionnément
temperamentvol ardemment; ardent; avec ferveur; brûlant; enflammé; fougueusement; fougueux; passionné; passionnément
vlammend allumé; ardent; brûlant; en feu; torride
vurig ardemment; ardent; avec ferveur; brûlant; de feu; enflammé; enthousiaste; fervent; fougueusement; fougueux; intense; passionné; passionnément ardemment; ardent; avec ferveur; enflammé; enthousiaste; exalté; excité; fervent; fougueux; passionné; passionnément; échauffé
warm ardemment; ardent; avec ferveur; brûlant; de feu; enflammé; enthousiaste; fervent; intense; passionné
warmbloedig ardemment; ardent; avec ferveur; brûlant; enflammé; fougueusement; fougueux; passionné; passionnément
zwoel brûlant; chaud; embué; lourd; oppressant; suffoquant; étouffant
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
warm chaud
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fonkelend ardemment; ardent; avec ferveur; brûlant; de feu; enflammé; enthousiaste; fervent; intense; passionné avec éclat; brillamment; brillant; de toute beauté; glorieusement; glorieux; magnifique; magnifiquement; resplendissant; splendide; splendidement; éblouissant; éclatant; étincelant
heetbloedig ardemment; ardent; avec ferveur; brûlant; enflammé; fougueusement; fougueux; passionné; passionnément colérique; irascible; irritable; soupe au lait
pakkend bouleversant; brûlant; d'une façon émouvante; d'une manière émotive; poignant; prenant; qui attire l'attention; retentissant; saisissant; sensationnel; sensationnelle; spectaculaire; émotif; émotionnel; émouvant captivant; de façon captivante; entraînant; impressionnant; passionnant; saisissant
seksueel opgewonden ardent; brûlant; chaleureuse; chaleureusement; chaleureux; chaud; chaudement; excitant; excité; lascif; lascive; lascivement; lubrique; passionnant; passionné; sensuel
zinderend bouleversant; brûlant; d'une façon émouvante; d'une manière émotive; poignant; prenant; qui attire l'attention; retentissant; saisissant; sensationnel; sensationnelle; spectaculaire; émotif; émotionnel; émouvant

Synoniemen voor "brûlant":


Wiktionary: brûlant

brûlant
adjective
  1. Qui est trop chaud pour être supporté ; qui est extrêmement chaud au toucher.

brûler:

brûler werkwoord (brûle, brûles, brûlons, brûlez, )

  1. brûler (incinérer; incendier)
    verbranden; verassen; cremeren
    • verbranden werkwoord (verbrand, verbrandt, verbrandde, verbrandden, verbrand)
    • verassen werkwoord
    • cremeren werkwoord (cremeer, cremeert, cremeerde, cremeerden, gecremeerd)
  2. brûler (stigmatiser; marquer; torréfier; )
    branden; markeren; brandmerken; inbranden; van stigma's voorzien
    • branden werkwoord (brand, brandt, brandde, brandden, gebrand)
    • markeren werkwoord (markeer, markeert, markeerde, markeerden, gemarkeerd)
    • brandmerken werkwoord (brandmerk, brandmerkt, brandmerkte, brandmerkten, gebrandmerkt)
    • inbranden werkwoord (brand in, brandt in, brandde in, brandden in, ingebrand)
    • van stigma's voorzien werkwoord (voorzie van stigma's, voorziet van stigma's, voorzag van stigma's, voorzagen van stigma's, van stigma's voorzien)
  3. brûler (roussir; flamber; griller)
    branden; verschroeien; zengen; blakeren; verzengen
    • branden werkwoord (brand, brandt, brandde, brandden, gebrand)
    • verschroeien werkwoord (verschroei, verschroeit, verschroeide, verschroeiden, verschroeid)
    • zengen werkwoord (zeng, zengt, zengde, zengden, gezengen)
    • blakeren werkwoord (blaker, blakert, blakerde, blakerden, geblakerd)
    • verzengen werkwoord
  4. brûler (coller; cramer)
    aanbranden
    • aanbranden werkwoord (brand aan, brandt aan, brandde aan, brandden aan, aangebrand)
  5. brûler
    uitbranden; opbranden
    • uitbranden werkwoord (brand uit, brandt uit, brandde uit, brandden uit, uitgebrand)
    • opbranden werkwoord (brand op, brandt op, brandde op, brandden op, opgebrand)
  6. brûler (finir; épuiser; user; )
    opmaken; opkrijgen; opgebruiken
    • opmaken werkwoord (maak op, maakt op, maakte op, maakten op, opgemaakt)
    • opkrijgen werkwoord (krijg op, krijgt op, kreeg op, kregen op, opgekregen)
    • opgebruiken werkwoord (gebruik op, gebruikt op, gebruikte op, gebruikten op, opgebruikt)
  7. brûler (s'embraser)
    laaien
    • laaien werkwoord (laai, laait, laaide, laaiden, gelaaid)
  8. brûler (allumer; faire du feu; flamber; )
    ontsteken; licht aansteken; aanmaken
    • ontsteken werkwoord (ontsteek, ontsteekt, ontstak, ontstaken, ontstoken)
    • licht aansteken werkwoord
    • aanmaken werkwoord (maak aan, maakt aan, maakte aan, maakten aan, aangemaakt)
  9. brûler (flamber; cautériser)
    schroeien
    • schroeien werkwoord (schroei, schroeit, schroeide, schroeiden, geschroeid)

Conjugations for brûler:

Présent
  1. brûle
  2. brûles
  3. brûle
  4. brûlons
  5. brûlez
  6. brûlent
imparfait
  1. brûlais
  2. brûlais
  3. brûlait
  4. brûlions
  5. brûliez
  6. brûlaient
passé simple
  1. brûlai
  2. brûlas
  3. brûla
  4. brûlâmes
  5. brûlâtes
  6. brûlèrent
futur simple
  1. brûlerai
  2. brûleras
  3. brûlera
  4. brûlerons
  5. brûlerez
  6. brûleront
subjonctif présent
  1. que je brûle
  2. que tu brûles
  3. qu'il brûle
  4. que nous brûlions
  5. que vous brûliez
  6. qu'ils brûlent
conditionnel présent
  1. brûlerais
  2. brûlerais
  3. brûlerait
  4. brûlerions
  5. brûleriez
  6. brûleraient
passé composé
  1. ai brûlé
  2. as brûlé
  3. a brûlé
  4. avons brûlé
  5. avez brûlé
  6. ont brûlé
divers
  1. brûle!
  2. brûlez!
  3. brûlons!
  5. brûlé
  6. brûlant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

brûler [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le brûler (réduire en cendres)
    verbranden

Vertaal Matrix voor brûler:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanmaken fabrication; préparation; réalisation
branden fait de brûler
opmaken edition; mise en page; rédaction
verbranden brûler; réduire en cendres
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbranden brûler; coller; cramer
aanmaken allumer; brûler; faire du feu; flamber; mettre feu à; prendre feu; s'enflammer allumer; brancher sur; faire fonctionner; faire marcher; frotter; mettre en circuit; mettre en marche; établir le contact
blakeren brûler; flamber; griller; roussir
branden brûler; distiller; flamber; griller; incendier; marquer; marquer d'un trait; munir de stigmates; roussir; stigmatiser; torréfier; typer graver
brandmerken brûler; distiller; incendier; marquer; marquer d'un trait; munir de stigmates; stigmatiser; torréfier; typer
cremeren brûler; incendier; incinérer
inbranden brûler; distiller; incendier; marquer; marquer d'un trait; munir de stigmates; stigmatiser; torréfier; typer brûler dans
laaien brûler; s'embraser
licht aansteken allumer; brûler; faire du feu; flamber; mettre feu à; prendre feu; s'enflammer
markeren brûler; distiller; incendier; marquer; marquer d'un trait; munir de stigmates; stigmatiser; torréfier; typer marquer; mettre en surbrillance; surlignage; surligner
ontsteken allumer; brûler; faire du feu; flamber; mettre feu à; prendre feu; s'enflammer allumer; faire brûler; flamber; mettre feu à; mettre le feu à; s'enflammer
opbranden brûler
opgebruiken brûler; consumer; finir; flamber; manger; user; vider; épuiser
opkrijgen brûler; consumer; finir; flamber; manger; user; vider; épuiser
opmaken brûler; consumer; finir; flamber; manger; user; vider; épuiser claquer son argent; consommer; consumer; digérer; décorer; dépenser; dépenser follement; embellir; farder; garnir; garnir des plats; gaspiller; maquiller; mettre en page; orner; parer; s'apprêter pour; se consumer; se corroder; se maquiller; se préparer; user; utiliser
schroeien brûler; cautériser; flamber
uitbranden brûler brûler complètement; dévaster par le feu; incendier; réduire en cendres; se consumer; être détruit par un incendie
van stigma's voorzien brûler; distiller; incendier; marquer; marquer d'un trait; munir de stigmates; stigmatiser; torréfier; typer
verassen brûler; incendier; incinérer
verbranden brûler; incendier; incinérer
verschroeien brûler; flamber; griller; roussir
verzengen brûler; flamber; griller; roussir
zengen brûler; flamber; griller; roussir

Synoniemen voor "brûler":


Wiktionary: brûler

brûler
verb
  1. geheel door brand teloorgaan
  2. verteerd worden door vuur
  3. het verbranden van materiaal zonder aanwezigheid van vuur
Cross Translation:
FromToVia
• brûler → branden; verteren; verbranden ↔ burn — be consumed by fire
• brûler → verbranden ↔ burn — cause to be consumed by fire
• brûler → verbranden ↔ burn — injure (a person or animal) with heat or caustic chemicals
• brûler → branden ↔ brennen — intransitiv, in Flammen stehen, dem Feuer ausgesetzt sein

Verwante vertalingen van brûlant







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0731 seconde
Page rendered in 1.0 seconds