Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. accouplement:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor accouplement (Frans) in het Nederlands

accouplement:

accouplement [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'accouplement (embrayage; raccordement; enclenchement)
    de koppeling; koppelen
  2. l'accouplement (connexion; jonction; liaison; )
    de koppeling; aaneenkoppeling; de verbinding

Vertaal Matrix voor accouplement:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aaneenkoppeling accouplement; assemblage; combinaison; connexion; jonction; liaison; raccord
koppelen accouplement; embrayage; enclenchement; raccordement
koppeling accouplement; assemblage; combinaison; connexion; embrayage; enclenchement; jonction; liaison; raccord; raccordement association; combinaison; jonction; liaison; liaison OLE/DDE; réunion
verbinding accouplement; assemblage; combinaison; connexion; jonction; liaison; raccord Raccordement; affinité; analogie; assemblage; cohérence; cohésion; combinaison; communication; connexion; consistance; contact; corrélation; interaction; interface; joint; jonction; le rapport; liaison; lien; ligne téléphonique; parenté; raccord; rapport; relation; réciprocité; réunion; soudure; union
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
koppelen accoupler; accueillir; adjoindre; assembler; associer; attacher; attacher ensemble; connecter; enchaîner; joindre; jumeler; liaison; lier; monter; raccorder; relier; réunir en accouplant; unir
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
koppelen jumelage; liaison

Synoniemen voor "accouplement":


Wiktionary: accouplement

accouplement
noun
  1. (figuré) assemblage.

Verwante vertalingen van accouplement