Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- abaisser:
-
Wiktionary:
- abaisser → in discrediet brengen, herleiden, inkrimpen, reduceren, vereenvoudigen, zetten, ruïneren, te gronde richten, ten val brengen, verderven, aflaten, laten zakken, neerhalen, inkorten, verminderen, kleineren, afbreken, afgeven op, afkammen, trekken, een streep trekken, neerlaten, strijken, vellen, afdraaien, verlagen, kleinmaken, vernederen, verootmoedigen
- abaisser → vernederen
Frans
Uitgebreide vertaling voor abaisser (Frans) in het Nederlands
abaisser:
abaisser werkwoord (abaisse, abaisses, abaissons, abaissez, abaissent, abaissais, abaissait, abaissions, abaissiez, abaissaient, abaissai, abaissas, abaissa, abaissâmes, abaissâtes, abaissèrent, abaisserai, abaisseras, abaissera, abaisserons, abaisserez, abaisseront)
-
abaisser (dénigrer; déprécier; humilier; rabaisser)
-
abaisser (démolir; détruire; démonter; abattre; dévaster; rompre; se désagréger; se rompre; anéantir; décomposer; se décomposer; supprimer; couper; casser; séparer; raser; défaire; abîmer; rabaisser; arracher; briser; déchirer; dissoudre; fracasser; s'écrouler; dissocier; liquider; ravager; bousiller; s'arracher; tomber en ruine; se délabrer)
afbreken; slopen; omverhalen; uit elkaar halen; breken; neerhalen-
uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
-
abaisser (critiquer quelqu'un acharnement; rabaisser; faire le procès de quelqu'un)
-
abaisser (enlever)
-
abaisser (descendre)
-
abaisser (descendre; baisser; nuire; ravaler; se rabaisser; se déprécier)
omlaagbrengen-
omlaagbrengen werkwoord (breng omlaag, brengt omlaag, bracht omlaag, brachten omlaag, omlaaggebracht)
-
-
abaisser
niveau verlagen-
niveau verlagen werkwoord
-
Conjugations for abaisser:
Présent
- abaisse
- abaisses
- abaisse
- abaissons
- abaissez
- abaissent
imparfait
- abaissais
- abaissais
- abaissait
- abaissions
- abaissiez
- abaissaient
passé simple
- abaissai
- abaissas
- abaissa
- abaissâmes
- abaissâtes
- abaissèrent
futur simple
- abaisserai
- abaisseras
- abaissera
- abaisserons
- abaisserez
- abaisseront
subjonctif présent
- que j'abaisse
- que tu abaisses
- qu'il abaisse
- que nous abaissions
- que vous abaissiez
- qu'ils abaissent
conditionnel présent
- abaisserais
- abaisserais
- abaisserait
- abaisserions
- abaisseriez
- abaisseraient
passé composé
- ai abbaissé
- as abbaissé
- a abbaissé
- avons abbaissé
- avez abbaissé
- ont abbaissé
divers
- abaisse!
- abaissez!
- abaissons!
- abbaissé
- abaissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor abaisser:
Synoniemen voor "abaisser":
Wiktionary: abaisser
abaisser
Cross Translation:
verb
abaisser
-
Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
- abaisser → in discrediet brengen; herleiden; inkrimpen; reduceren; vereenvoudigen; zetten; ruïneren; te gronde richten; ten val brengen; verderven; aflaten; laten zakken; neerhalen; inkorten; verminderen; kleineren; afbreken; afgeven op; afkammen; trekken; een streep trekken; neerlaten; strijken; vellen; afdraaien; verlagen; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• abaisser | → vernederen | ↔ abase — to lower so as to hurt feelings |