Frans

Uitgebreide vertaling voor tranche (Frans) in het Nederlands

tranche:

tranche [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le tranche
    de tranche; de plak; de moot
    • tranche [de ~] zelfstandig naamwoord
    • plak [de ~] zelfstandig naamwoord
    • moot [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. le tranche (paquet; paquet-poste; boîte; )
    het pakket; het pakje; het postpakket
    • pakket [het ~] zelfstandig naamwoord
    • pakje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • postpakket [het ~] zelfstandig naamwoord

tranche [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la tranche (tartine; bout de pain; tranche de pain; morceau)
    de boterham; de snee; het sneetje; plak brood
    • boterham [de ~] zelfstandig naamwoord
    • snee [de ~] zelfstandig naamwoord
    • sneetje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • plak brood [znw.] zelfstandig naamwoord

tranche

  1. tranche

Vertaal Matrix voor tranche:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
band affinité; alliance; analogie; assujétissement; bande; bande adhésive; bouquin; coalition; cohérence; cohésion; confédération; connexion; consistance; convention; corporation; corrélation; fédération; interaction; liaison; lien; ligue; livre; manque de liberté; pacte; parenté; rapport; relation; reliure; ruban adhésif; réciprocité; sujétion; syndicat; tome; traité; union; volume; édition; épaisseur
boterham bout de pain; morceau; tartine; tranche; tranche de pain
moot tranche
pakje boîte; carton; colis postal; emballage; empaquetage; paquet; paquet-poste; tranche
pakket boîte; carton; colis postal; emballage; empaquetage; paquet; paquet-poste; tranche package; paquet
plak tranche adhésif; agglutinant; barre; barre de chocolat; bâton; bâton de chocolat; colle; médaille
plak brood bout de pain; morceau; tartine; tranche; tranche de pain
postpakket boîte; carton; colis postal; emballage; empaquetage; paquet; paquet-poste; tranche
snee bout de pain; morceau; tartine; tranche; tranche de pain coupure; cran; césure; encoche; entaille; incision
sneetje bout de pain; morceau; tartine; tranche; tranche de pain coupure; entaille
tranche tranche
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
band tranche libellé

Synoniemen voor "tranche":


Wiktionary: tranche


Cross Translation:
FromToVia
tranche brok dollop — lump
tranche plak; schijf slice — thin, broad piece cut off

tranché:

tranché bijvoeglijk naamwoord

  1. tranché (clivé; coupé; fendu)
    doorgehakt; in tweeën gehouwen; doorkliefd; doorgehouwen
  2. tranché (tranché à l'aide d'un couteau; coupé; sectionné)
    doorgesneden

Vertaal Matrix voor tranché:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorgehakt clivé; coupé; fendu; tranché
doorgehouwen clivé; coupé; fendu; tranché
doorgesneden coupé; sectionné; tranché; tranché à l'aide d'un couteau
doorkliefd clivé; coupé; fendu; tranché
in tweeën gehouwen clivé; coupé; fendu; tranché

Synoniemen voor "tranché":


tranche vorm van trancher:

trancher werkwoord (tranche, tranches, tranchons, tranchez, )

  1. trancher (cisailler; diviser; entrecouper; couper en deux)
    doorknippen
    • doorknippen werkwoord (knip door, knipt door, knipte door, knipten door, doorgeknipt)
  2. trancher (cliver; fissurer; se fendre; )
    kloven; klieven; doormidden hakken; doorklieven; doorhakken; doorhouwen; in tweeën houwen
    • kloven werkwoord (kloof, klooft, kloofde, kloofden, gekloofd)
    • klieven werkwoord (klief, klieft, kliefde, kliefden, gekliefd)
    • doormidden hakken werkwoord
    • doorklieven werkwoord (klief door, klieft door, kliefde door, kliefden door, doorgekliefd)
    • doorhakken werkwoord (hak door, hakt door, hakte door, hakten door, doorgehakt)
    • doorhouwen werkwoord (houw door, houwt door, houwde door, houwden door, doorgehouwd)
    • in tweeën houwen werkwoord
  3. trancher (couper; retrancher; abattre)
    afkappen; afhouwen; afhakken
    • afkappen werkwoord (kap af, kapt af, kapte af, kapten af, afgekapt)
    • afhouwen werkwoord (houw af, houwt af, houwde af, houwden af, afgehouwen)
    • afhakken werkwoord (hak af, hakt af, hakte af, hakten af, afgehakt)
  4. trancher (découper)
    voorsnijden
    • voorsnijden werkwoord (snijd voor, snijdt voor, sneed voor, sneden voor, voorgesneden)

Conjugations for trancher:

Présent
  1. tranche
  2. tranches
  3. tranche
  4. tranchons
  5. tranchez
  6. tranchent
imparfait
  1. tranchais
  2. tranchais
  3. tranchait
  4. tranchions
  5. tranchiez
  6. tranchaient
passé simple
  1. tranchai
  2. tranchas
  3. trancha
  4. tranchâmes
  5. tranchâtes
  6. tranchèrent
futur simple
  1. trancherai
  2. trancheras
  3. tranchera
  4. trancherons
  5. trancherez
  6. trancheront
subjonctif présent
  1. que je tranche
  2. que tu tranches
  3. qu'il tranche
  4. que nous tranchions
  5. que vous tranchiez
  6. qu'ils tranchent
conditionnel présent
  1. trancherais
  2. trancherais
  3. trancherait
  4. trancherions
  5. trancheriez
  6. trancheraient
passé composé
  1. ai tranché
  2. as tranché
  3. a tranché
  4. avons tranché
  5. avez tranché
  6. ont tranché
divers
  1. tranche!
  2. tranchez!
  3. tranchons!
  4. tranché
  5. tranchant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

trancher [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le trancher (coupe)
    afsnijden

Vertaal Matrix voor trancher:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afhakken fait d'abattre; fait de couper avec des coups de hache 1; fait de tailler; fait de trancher
afhouwen fait d'abattre; fait de couper avec des coups de hache 1; fait de tailler; fait de trancher
afsnijden coupe; trancher
kloven crevasse; fentes; gouffres
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afhakken abattre; couper; retrancher; trancher
afhouwen abattre; couper; retrancher; trancher
afkappen abattre; couper; retrancher; trancher couper court
afsnijden cisailler; couper; entamer; mordre; tailler
doorhakken cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; lézarder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
doorhouwen cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; lézarder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
doorklieven cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; lézarder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
doorknippen cisailler; couper en deux; diviser; entrecouper; trancher
doormidden hakken cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; lézarder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
in tweeën houwen cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; lézarder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
klieven cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; lézarder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher cliver; fendre; fissurer; hacher; scinder; se fendiller; se fendre
kloven cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; lézarder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher cliver; fendre; fissurer; hacher; scinder; se fendiller; se fendre
voorsnijden découper; trancher

Synoniemen voor "trancher":


Wiktionary: trancher

trancher
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens
trancher
verb
  1. (overgankelijk) huishouden|nld kookkunst|nld in plakken of stukken snijden

Cross Translation:
FromToVia
trancher lossnijden sever — cut free

tranchée:

tranchée [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la tranchée (sape)
    de loopgraaf
  2. la tranchée (fente; sillon; rainure; )
    de opening; de gleuf; de sleuf; de kier
    • opening [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • gleuf [de ~] zelfstandig naamwoord
    • sleuf [de ~] zelfstandig naamwoord
    • kier [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. la tranchée (rainure; ride; cannelure; )
    de groef; langwerpige uitholling; de groeve

Vertaal Matrix voor tranchée:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gleuf cannelure; coupe-feu; crevasse; entaille; entrebâillement; fente; gorge; gouffre; pare-feu; précipice; rainure; ravin; sillon; tranchée carrière; creux; fente; fissure; fossé; sillon
groef cannelure; carrière; coulisse; entaille; fente; feuillure; fosse; fossé; rainure; ride; sillon; tranchée crevasse; encoche
groeve cannelure; carrière; coulisse; entaille; fente; feuillure; fosse; fossé; rainure; ride; sillon; tranchée carrière; excavation; fosse; mine; minière; puits de mine
kier cannelure; coupe-feu; crevasse; entaille; entrebâillement; fente; gorge; gouffre; pare-feu; précipice; rainure; ravin; sillon; tranchée
langwerpige uitholling cannelure; carrière; coulisse; entaille; fente; feuillure; fosse; fossé; rainure; ride; sillon; tranchée carrière; creux; fente; fissure; fossé; sillon
loopgraaf sape; tranchée
opening cannelure; coupe-feu; crevasse; entaille; entrebâillement; fente; gorge; gouffre; pare-feu; précipice; rainure; ravin; sillon; tranchée amorce; baie; blanc; brèche; carrière; commencement; creux; crevasse; début; décollage; démarrage; départ; embrasure; encoche; espace; fente; fissure; fossé; interligne; intervalle; origine; ouverture; pause; ravin; sillon; trou; trouée
sleuf cannelure; coupe-feu; crevasse; entaille; entrebâillement; fente; gorge; gouffre; pare-feu; précipice; rainure; ravin; sillon; tranchée carrière; creux; emplacement pour carte; fente; fissure; fossé; sillon

Synoniemen voor "tranchée":


Wiktionary: tranchée


Cross Translation:
FromToVia
tranchée greppel; sloot ditch — trench
tranchée sleuf Schneise — freier, langgezogener Streifen durch die Vegetation, insbesondere durch den Wald

Verwante vertalingen van tranche



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor tranche (Nederlands) in het Frans

tranche:

tranche [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de tranche (moot; plak)
    le tranche
    • tranche [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor tranche:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tranche moot; plak; tranche boterham; pakje; pakket; plak brood; postpakket; snee; sneetje
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
tranche band

Verwante woorden van "tranche":

  • tranches