Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: tracé

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: tracé

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. trace:
  2. tracer:
  3. tracé:
  4. Wiktionary:
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. tracé:

Frans

Uitgebreide vertaling voor tracé (Frans) in het Nederlands

trace:

trace [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la trace (coin; suggestion; tuyau; )
    de aanwijzing; de tip; de vingerwijzing; vingerwenk; de wenk
    • aanwijzing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • tip [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vingerwijzing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • vingerwenk [znw.] zelfstandig naamwoord
    • wenk [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. la trace (lueur; ombre; étincelle; )
    de glimp; het vleugje
    • glimp [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vleugje [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. la trace (empreinte de pas)
    het voetspoor
  4. la trace
    afhankelijkheid op basis van spoor

Vertaal Matrix voor trace:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanwijzing bout; coin; signe; signe de tête; signe du doigt; suggestion; trace; tuyau; éclaircissement aide; appui; assignation; augure; avant-courrier; commandement; consigne; contrainte; directive; impératif; indication; indice; indices; instruction; manifestation; mission; ordre; point de contact; point de départ; point de repère; présage; règlement; secours; signe avant-coureur; signe précurseur; sommation; soutien; statut; statuts; support; symptôme; tuyau
glimp bouffée; lueur; ombre; pointe; soupçon; trace; étincelle
tip bout; coin; signe; signe de tête; signe du doigt; suggestion; trace; tuyau; éclaircissement conseil
vingerwenk bout; coin; signe; signe de tête; signe du doigt; suggestion; trace; tuyau; éclaircissement
vingerwijzing bout; coin; signe; signe de tête; signe du doigt; suggestion; trace; tuyau; éclaircissement
vleugje bouffée; lueur; ombre; pointe; soupçon; trace; étincelle petit peu; rien
voetspoor empreinte de pas; trace
wenk bout; coin; signe; signe de tête; signe du doigt; suggestion; trace; tuyau; éclaircissement avertissement; avis; indice; signal; signe; signe de tête
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
afhankelijkheid op basis van spoor trace

Synoniemen voor "trace":


Wiktionary: trace

trace
noun
  1. vestige qu’un homme ou un animal laisser à l’endroit où il passer.
Cross Translation:
FromToVia
• trace → blaam ↔ mark — visible impression, blemish, stain
• trace → spoor ↔ track — mark left by something that has passed along
• trace → spoor; zweem ↔ Spur — hinweisgebende Hinterlassenschaft
• trace → spoor; zweem ↔ Spur — sehr kleine Menge
• trace → spoor ↔ Spur — im engeren Sinne: Markierung auf dem Boden

tracer:

tracer werkwoord (trace, traces, traçons, tracez, )

  1. tracer (trouver; déterminer; dépister; localiser; découvrir)
    lokaliseren; traceren; opsporen; vinden
    • lokaliseren werkwoord (lokaliseer, lokaliseert, lokaliseerde, lokaliseerden, gelokaliseerd)
    • traceren werkwoord (traceer, traceert, traceerde, traceerden, getraceerd)
    • opsporen werkwoord (spoor op, spoort op, spoorde op, spoorden op, opgespoord)
    • vinden werkwoord (vind, vindt, vond, vonden, gevonden)
  2. tracer (calquer; retracer; repasser; copier)
    overtrekken; met pen overtekenen
  3. tracer (dessiner; calquer)
    tekenen; uittekenen
    • tekenen werkwoord (teken, tekent, tekende, tekenden, getekend)
    • uittekenen werkwoord (teken uit, tekent uit, tekende uit, tekenden uit, uitgetekend)
  4. tracer (barrer; marquer; entourer; )
    begrenzen; afbakenen; afzetten; omlijnen; afpalen
    • begrenzen werkwoord (begrens, begrenst, begrenste, begrensten, begrenst)
    • afbakenen werkwoord (baken af, bakent af, bakende af, bakenden af, afgebakend)
    • afzetten werkwoord (zet af, zette af, zetten af, afgezet)
    • omlijnen werkwoord (omlijn, omlijnt, omlijnde, omlijnden, omlijnd)
    • afpalen werkwoord (paal af, paalt af, paalde af, paalden af, afgepaald)
  5. tracer (jalonner; définir)
    uitstippelen; uitzetten
    • uitstippelen werkwoord (stippel uit, stippelt uit, stippelde uit, stippelden uit, uitgestippeld)
    • uitzetten werkwoord (zet uit, zette uit, zetten uit, uitgezet)
  6. tracer (griffonner; dessiner; patiner maladroitement)
    krabbelen
    • krabbelen werkwoord (krabbel, krabbelt, krabbelde, krabbelden, gekrabbeld)
  7. tracer (rapporter; ramener; trouver; reporter)
    terecht brengen
  8. tracer (suivre)
    traceren
    • traceren werkwoord (traceer, traceert, traceerde, traceerden, getraceerd)

Conjugations for tracer:

Présent
  1. trace
  2. traces
  3. trace
  4. traçons
  5. tracez
  6. tracent
imparfait
  1. traçais
  2. traçais
  3. traçait
  4. tracions
  5. traciez
  6. traçaient
passé simple
  1. traçai
  2. traças
  3. traça
  4. traçâmes
  5. traçâtes
  6. tracèrent
futur simple
  1. tracerai
  2. traceras
  3. tracera
  4. tracerons
  5. tracerez
  6. traceront
subjonctif présent
  1. que je trace
  2. que tu traces
  3. qu'il trace
  4. que nous tracions
  5. que vous traciez
  6. qu'ils tracent
conditionnel présent
  1. tracerais
  2. tracerais
  3. tracerait
  4. tracerions
  5. traceriez
  6. traceraient
passé composé
  1. ai tracé
  2. as tracé
  3. a tracé
  4. avons tracé
  5. avez tracé
  6. ont tracé
divers
  1. trace!
  2. tracez!
  3. traçons!
  5. tracé
  6. traçant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor tracer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbakenen balisage; délimitation; démarcation
afpalen balisage; délimitation; démarcation
afzetten amputer; repriser
krabbelen gribouillis; griffonnage; griffure
overtrekken fait de calquer
uitzetten agrandissement; déportation; extension; élargissement
vinden fait de rencontrer; fait de trouver
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbakenen barrer; borner; clôturer; contourner; entourer; escroquer; fermer; jalonner; marquer; piqueter; préciser; soutirer; tracer; tromper
afpalen barrer; borner; clôturer; contourner; entourer; escroquer; fermer; jalonner; marquer; piqueter; préciser; soutirer; tracer; tromper
afzetten barrer; borner; clôturer; contourner; entourer; escroquer; fermer; jalonner; marquer; piqueter; préciser; soutirer; tracer; tromper amputer; arrêter; avoir; berner; border; couillonner; couper; descendre; duper; débrancher; débrayer; décevoir; déconnecter; déposer quelque part; encadrer; enjôler; escroquer; faire descendre; faire le charlatan; flouer; laisser quelque part; leurrer; mettre dedans; mettre hors de circuit; rouler; soutirer; stopper; tondre; tricher; tromper; écorcher; étriller; être dupé; être trompé
begrenzen barrer; borner; clôturer; contourner; entourer; escroquer; fermer; jalonner; marquer; piqueter; préciser; soutirer; tracer; tromper borner; contenir; délimiter; limiter; mettre des limites à; restreindre
krabbelen dessiner; griffonner; patiner maladroitement; tracer
lokaliseren découvrir; dépister; déterminer; localiser; tracer; trouver
met pen overtekenen calquer; copier; repasser; retracer; tracer
omlijnen barrer; borner; clôturer; contourner; entourer; escroquer; fermer; jalonner; marquer; piqueter; préciser; soutirer; tracer; tromper
opsporen découvrir; dépister; déterminer; localiser; tracer; trouver discerner; découvrir
overtrekken calquer; copier; repasser; retracer; tracer couvrir; décalquer; décorer; exercer; garnir; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; tapisser
tekenen calquer; dessiner; tracer caractériser; dessiner; dépeindre; faire le portrait de; peindre; représenter; signer; typer
terecht brengen ramener; rapporter; reporter; tracer; trouver
traceren découvrir; dépister; déterminer; localiser; suivre; tracer; trouver suivre
uitstippelen définir; jalonner; tracer
uittekenen calquer; dessiner; tracer
uitzetten définir; jalonner; tracer arrêter; bannir; chasser; couper; débrancher; débrayer; déconnecter; déporter; exiler; exorciser; expulser; mettre au ban; mettre hors de circuit
vinden découvrir; dépister; déterminer; localiser; tracer; trouver apprendre; découvrir; localiser; rechercher; rencontrer; tomber sur; trouver

Synoniemen voor "tracer":


Wiktionary: tracer

Cross Translation:
FromToVia
• tracer → plotten ↔ plot — to trace out a graph or diagram
• tracer → tekenen; merken ↔ zeichnen — (transitiv) eine bildliche Darstellung mittels Stift, Kohle, Kreide und Ähnlichem oder mittels stiftbasierter Eingabegeräte (Touchpens), virtuellem Stift beziehungsweise Mausklick vornehmlich in Linien und Strichen von etwas oder jemandem (künstlerisch) anfertigen, welche sich letztlich
• tracer → afschilderen; schilderen; uitbeelden; uitschilderen ↔ zeichnen — (transitiv); im übertragenen Sinne: schildern; (in literarischen Darbietungen und Texten) Figuren, Charaktere mittels Zeichen, Sprachstil, Gesten, in Haltung und Miene interagierend handeln lassen

tracé:

tracé [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le tracé (tentative de s'échapper)
    ontwijken; mijden; mijding; omtrekkende beweging; ontlopen; trachten te ontkomen aan

Vertaal Matrix voor tracé:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mijden tentative de s'échapper; tracé fait d'éviter
mijding tentative de s'échapper; tracé
omtrekkende beweging tentative de s'échapper; tracé
ontlopen tentative de s'échapper; tracé fait d'éviter
ontwijken tentative de s'échapper; tracé fait d'éviter
trachten te ontkomen aan tentative de s'échapper; tracé
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mijden échapper à; éviter
ontlopen esquiver; fuir; échapper à; éluder; éviter
ontwijken esquiver; fuir; échapper à; éluder; éviter
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
- tracé vectoriel

Synoniemen voor "tracé":


Verwante vertalingen van tracé







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0795 seconde
Page rendered in 1.0 seconds