Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: apaiser

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: apaiser

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. apaiser:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor apaiser (Frans) in het Nederlands

apaiser:

apaiser werkwoord (apaise, apaises, apaisons, apaisez, )

  1. apaiser (maîtriser; retirer; modérer; )
    beheersen; bedwingen; beteugelen; matigen; bedaren; intomen
    • beheersen werkwoord (beheers, beheerst, beheersde, beheersden, beheerst)
    • bedwingen werkwoord (bedwing, bedwingt, bedwong, bedwongen, bedwongen)
    • beteugelen werkwoord (beteugel, beteugelt, beteugelde, beteugelden, beteugeld)
    • matigen werkwoord (matig, matigt, matigde, matigden, gematigd)
    • bedaren werkwoord (bedaar, bedaart, bedaarde, bedaarden, bedaard)
    • intomen werkwoord (toom in, toomt in, toomde in, toomden in, ingetoomd)
  2. apaiser (rassurer; calmer)
    geruststellen
    • geruststellen werkwoord (stel gerust, stelt gerust, stelde gerust, stelden gerust, gerustgesteld)
  3. apaiser (calmer; se calmer)
    kalmeren
    • kalmeren werkwoord (kalmeer, kalmeert, kalmeerde, kalmeerden, gekalmeerd)
  4. apaiser (rafraîchir; refroidir; réfrigérer; s'apaiser)
    afkoelen; koel worden
    • afkoelen werkwoord (koel af, koelt af, koelde af, koelden af, afgekoeld)
    • koel worden werkwoord (word koel, wordt koel, werd koel, werden koel, koel geworden)
  5. apaiser (consoler; appuyer; soutenir; )
    ondersteunen; troosten; bemoedigen; vertroosten; opbeuren
    • ondersteunen werkwoord (ondersteun, ondersteunt, ondersteunde, ondersteunden, ondersteund)
    • troosten werkwoord (troost, troostte, troostten, getroost)
    • bemoedigen werkwoord (bemoedig, bemoedigt, bemoedigde, bemoedigden, bemoedigd)
    • vertroosten werkwoord (vertroost, vertroostte, vertroostten, vertroost)
    • opbeuren werkwoord (beur op, beurt op, beurde op, beurden op, opgebeurd)
  6. apaiser (modérer; tempérer; étouffer; réprimer; calmer)
    dempen; temperen; matigen; zich matigen
    • dempen werkwoord (demp, dempt, dempte, dempten, gedempt)
    • temperen werkwoord (temper, tempert, temperde, temperden, getemperd)
    • matigen werkwoord (matig, matigt, matigde, matigden, gematigd)
    • zich matigen werkwoord
  7. apaiser (calmer)
    kalmeren; sussen; bedaren; tot kalmte manen
    • kalmeren werkwoord (kalmeer, kalmeert, kalmeerde, kalmeerden, gekalmeerd)
    • sussen werkwoord (sus, sust, suste, susten, gesust)
    • bedaren werkwoord (bedaar, bedaart, bedaarde, bedaarden, bedaard)
    • tot kalmte manen werkwoord
  8. apaiser (satisfaire; suffire; assouvir; )
    tevreden stellen; vergenoegen
    • tevreden stellen werkwoord (stel tevreden, stelt tevreden, stelde tevreden, stelden tevreden, tevreden gesteld)
    • vergenoegen werkwoord (vergenoeg, vergenoegt, vergenoegde, vergenoegden, vergenoegd)
  9. apaiser (rassasier; satisfaire; assouvir; )
    bevredigen; voldoening geven; begeerte stillen
    • bevredigen werkwoord (bevredig, bevredigt, bevredigde, bevredigden, bevredigd)
    • voldoening geven werkwoord (geef voldoening, geeft voldoening, gaf voldoening, gaven voldoening, voldoening gegeven)
    • begeerte stillen werkwoord (stil begeerte, stilt begeerte, stilde begeerte, stilden begeerte, begeerte gestild)
  10. apaiser (se remplir le ventre; satisfaire; assouvir; rassasier; assouvir son appétit)
    verzadigen; zich de buik vol eten
  11. apaiser (se réconcilier; unir; fraterniser)
    zich verzoenen met

Conjugations for apaiser:

Présent
  1. apaise
  2. apaises
  3. apaise
  4. apaisons
  5. apaisez
  6. apaisent
imparfait
  1. apaisais
  2. apaisais
  3. apaisait
  4. apaisions
  5. apaisiez
  6. apaisaient
passé simple
  1. apaisai
  2. apaisas
  3. apaisa
  4. apaisâmes
  5. apaisâtes
  6. apaisèrent
futur simple
  1. apaiserai
  2. apaiseras
  3. apaisera
  4. apaiserons
  5. apaiserez
  6. apaiseront
subjonctif présent
  1. que j'apaise
  2. que tu apaises
  3. qu'il apaise
  4. que nous apaisions
  5. que vous apaisiez
  6. qu'ils apaisent
conditionnel présent
  1. apaiserais
  2. apaiserais
  3. apaiserait
  4. apaiserions
  5. apaiseriez
  6. apaiseraient
passé composé
  1. ai apaisé
  2. as apaisé
  3. a apaisé
  4. avons apaisé
  5. avez apaisé
  6. ont apaisé
divers
  1. apaise!
  2. apaisez!
  3. apaisons!
  5. apaisé
  6. apaisant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor apaiser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkoelen refroidissement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkoelen apaiser; rafraîchir; refroidir; réfrigérer; s'apaiser rafraîchir; refroidir; se rafraîchir; se refroidir
bedaren apaiser; baisser de ton; brider; calmer; contraindre; dominer; dompter; maîtriser; modérer; refouler; reprendre; retenir; retirer; réprimer; se contenir; se modérer
bedwingen apaiser; baisser de ton; brider; calmer; contraindre; dominer; dompter; maîtriser; modérer; refouler; reprendre; retenir; retirer; réprimer; se contenir; se modérer broyer; concasser; contenir; contraindre; dominer; dompter; gouverner; maîtriser; refouler; retenir; retirer; réprimer; se contenir; se maîtriser; se modérer; se retenir; écraser
begeerte stillen apaiser; assouvir; assouvir son appétit; calmer; contenter; obtempérer à; pacifier; rassasier; satisfaire; tranquilliser
beheersen apaiser; baisser de ton; brider; calmer; contraindre; dominer; dompter; maîtriser; modérer; refouler; reprendre; retenir; retirer; réprimer; se contenir; se modérer brider; contrôler; dominer; dompter; gouverner; maîtriser; refréner; régner; réprimer; se commander; se contenir; se posséder
bemoedigen aider; apaiser; appuyer; collaborer; consoler; remonter le moral; réconforter; soulager; soutenir acclamer; activer; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; consoler; encourager; exciter; exciter à; inciter; ovationner; ranimer; remonter le moral; réconforter; stimuler; tisonner
beteugelen apaiser; baisser de ton; brider; calmer; contraindre; dominer; dompter; maîtriser; modérer; refouler; reprendre; retenir; retirer; réprimer; se contenir; se modérer brider; broyer; concasser; contenir; contraindre; contrôler; dominer; dompter; gouverner; maîtriser; munir de brides; refouler; refréner; retenir; retirer; réprimer; se contenir; se maîtriser; se modérer; se retenir; écraser
bevredigen apaiser; assouvir; assouvir son appétit; calmer; contenter; obtempérer à; pacifier; rassasier; satisfaire; tranquilliser
dempen apaiser; calmer; modérer; réprimer; tempérer; étouffer désactiver le micro / muet; désactiver le son
geruststellen apaiser; calmer; rassurer
intomen apaiser; baisser de ton; brider; calmer; contraindre; dominer; dompter; maîtriser; modérer; refouler; reprendre; retenir; retirer; réprimer; se contenir; se modérer brider; contrôler; dominer; dompter; maîtriser; refréner; réprimer
kalmeren apaiser; calmer; se calmer
koel worden apaiser; rafraîchir; refroidir; réfrigérer; s'apaiser
matigen apaiser; baisser de ton; brider; calmer; contraindre; dominer; dompter; maîtriser; modérer; refouler; reprendre; retenir; retirer; réprimer; se contenir; se modérer; tempérer; étouffer amoindrir; baisser; calmer; diminuer; diminuer ses dépenses; gagner; modérer; ménager; raccourcir; réduire; se garder de; se modérer; se restreindre; utiliser avec parcimonie; économiser; épargner
ondersteunen aider; apaiser; appuyer; collaborer; consoler; remonter le moral; réconforter; soulager; soutenir aider; appuyer; arc-bouter; assister; boiser; consolider; dépanner; fortifier; montrer de l'obligeance; porter; porter avec effort; prêter son aide; rendre service; seconder; secourir; servir; soigner; soutenir; tendre la main; venir en aide de; épauler; étançonner; étayer; être au service de; être serviable; être utile à
opbeuren aider; apaiser; appuyer; collaborer; consoler; remonter le moral; réconforter; soulager; soutenir consoler; remonter le moral; réconforter
sussen apaiser; calmer
temperen apaiser; calmer; modérer; réprimer; tempérer; étouffer modérer; tempérer
tevreden stellen apaiser; assouvir; contenter; pacifier; satisfaire; se contenter de; suffire
tot kalmte manen apaiser; calmer
troosten aider; apaiser; appuyer; collaborer; consoler; remonter le moral; réconforter; soulager; soutenir chercher son salut dans
vergenoegen apaiser; assouvir; contenter; pacifier; satisfaire; se contenter de; suffire se contenter de
vertroosten aider; apaiser; appuyer; collaborer; consoler; remonter le moral; réconforter; soulager; soutenir
verzadigen apaiser; assouvir; assouvir son appétit; rassasier; satisfaire; se remplir le ventre rassasier; saturer
voldoening geven apaiser; assouvir; assouvir son appétit; calmer; contenter; obtempérer à; pacifier; rassasier; satisfaire; tranquilliser
zich de buik vol eten apaiser; assouvir; assouvir son appétit; rassasier; satisfaire; se remplir le ventre
zich matigen apaiser; calmer; modérer; réprimer; tempérer; étouffer
zich verzoenen met apaiser; fraterniser; se réconcilier; unir

Synoniemen voor "apaiser":


Wiktionary: apaiser

apaiser
verb
  1. ramener au calme, à un état paisible.
apaiser
verb
  1. kalm worden
  2. tot vrede of tot rust brengen
Cross Translation:
FromToVia
• apaiser → kalmeren ↔ appease — To make quiet; to calm; to reduce to a state of peace; to still; to pacify
• apaiser → in slaap wiegen; kalmeren ↔ lull — To cause to rest
• apaiser → kalmeren; bedaren ↔ placate — to calm
• apaiser → lessen ↔ quench — satisfy thirst
• apaiser → kalmeren ↔ quiet — to cause someone to become quiet
• apaiser → stillen; sussen; temmen ↔ besänftigen — durch Zureden bewirken, dass jemandes innere Erregung langsam nachlassen und abklingen

Verwante vertalingen van apaiser







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0898 seconde
Page rendered in 1.0 seconds