Désagrégation: vertaling Frans

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

désagrégation:
- verbrijzeling; verplettering; vermorzeling; verbrokkeling; versnippering; vergruizing; beschadigen; kwetsen

Frans

Uitgebreide vertaling voor désagrégation (Frans) in het Nederlands

la désagrégation (écrasement; broyage)
de verbrijzeling; de verplettering; de vermorzeling
- verbrijzeling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- verplettering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- vermorzeling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la désagrégation (bocardage; dispersion; morcellement; émiettement; écrasement; démembrement)
de verbrokkeling; de versnippering; de vergruizing
- verbrokkeling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- versnippering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- vergruizing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la désagrégation (endommagement; dégâts; détérioration; dommage; atteinte; blessure; écrasement; broyage; corrosion; meurtrissure)
beschadigen; het kwetsen
- beschadigen [znw.] zelfstandig naamwoord
- kwetsen [het ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
beschadigen	atteinte; blessure; broyage; corrosion; dommage; dégâts; désagrégation; détérioration; endommagement; meurtrissure; écrasement	endommager
kwetsen	atteinte; blessure; broyage; corrosion; dommage; dégâts; désagrégation; détérioration; endommagement; meurtrissure; écrasement
verbrijzeling	broyage; désagrégation; écrasement	broiement; écrabouillage; écrasement
verbrokkeling	bocardage; dispersion; démembrement; désagrégation; morcellement; écrasement; émiettement
vergruizing	bocardage; dispersion; démembrement; désagrégation; morcellement; écrasement; émiettement
vermorzeling	broyage; désagrégation; écrasement	broiement; écrabouillage; écrasement
verplettering	broyage; désagrégation; écrasement
versnippering	bocardage; dispersion; démembrement; désagrégation; morcellement; écrasement; émiettement
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
beschadigen		abîmer; blesser; briser; broyer; casser; démolir; détruire; endommager; esquinter; faire mal à; fracasser; nuire; nuire à; porter préjudice à
kwetsen		blesser; choquer; faire de la peine à; faire du mal; faire du tort à; faire mal; faire tort à; froisser; injurier; insulter; léser; meurtrir; navrer; nuire à; offenser