Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: craquer

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: craquer

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. craquer:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor craquer (Frans) in het Nederlands

craquer:

craquer werkwoord (craque, craques, craquons, craquez, )

  1. craquer (s'écrouler)
    bezwijken; in elkaar storten; ondergaan; te gronde gaan
    • bezwijken werkwoord (bezwijk, bezwijkt, bezweek, bezweken, bezweken)
    • in elkaar storten werkwoord
    • ondergaan werkwoord (onderga, ondergaat, onderging, ondergingen, ondergaan)
    • te gronde gaan werkwoord (ga te gronde, gaat te gronde, gat te gronde, ging te gronde, gingen te gronde, te gronde gegaan)
  2. craquer (râper; frotter; polir; )
    schaven; raspen; schuren
    • schaven werkwoord (schaaf, schaaft, schaafte, schaaften, geschaafd)
    • raspen werkwoord (rasp, raspt, raspte, raspten, geraspt)
    • schuren werkwoord (schuur, schuurt, schuurde, schuurden, geschuurd)
  3. craquer (faire un bruit de craquement; fêler)
    kraken; een krakend geluid maken
  4. craquer (briser; craqueter; casser; rompre)
    knakken
    • knakken werkwoord (knak, knakt, knakte, knakten, geknakt)
  5. craquer
    knappen
    • knappen werkwoord (knap, knapt, knapte, knapten, geknapt)
  6. craquer (mettre en lambeaux; arracher; déchirer; )
    verscheuren; aan flarden scheuren
    • verscheuren werkwoord (verscheur, verscheurt, verscheurde, verscheurden, verscheurd)
    • aan flarden scheuren werkwoord (scheur aan flarden, scheurt aan flarden, scheurde aan flarden, scheurden aan flarden, aan flarden gescheurd)
  7. craquer (arracher; dévorer; déchiqueter; )
    uit elkaar trekken; uit elkaar rukken; uiteentrekken
    • uit elkaar trekken werkwoord (trek uit elkaar, trekt uit elkaar, trok uit elkaar, trokken uit elkaar, uit elkaar getrokken)
    • uit elkaar rukken werkwoord (ruk uit elkaar, rukt uit elkaar, rukte uit elkaar, rukten uit elkaar, uit elkaar gerukt)
    • uiteentrekken werkwoord

Conjugations for craquer:

Présent
  1. craque
  2. craques
  3. craque
  4. craquons
  5. craquez
  6. craquent
imparfait
  1. craquais
  2. craquais
  3. craquait
  4. craquions
  5. craquiez
  6. craquaient
passé simple
  1. craquai
  2. craquas
  3. craqua
  4. craquâmes
  5. craquâtes
  6. craquèrent
futur simple
  1. craquerai
  2. craqueras
  3. craquera
  4. craquerons
  5. craquerez
  6. craqueront
subjonctif présent
  1. que je craque
  2. que tu craques
  3. qu'il craque
  4. que nous craquions
  5. que vous craquiez
  6. qu'ils craquent
conditionnel présent
  1. craquerais
  2. craquerais
  3. craquerait
  4. craquerions
  5. craqueriez
  6. craqueraient
passé composé
  1. ai craqué
  2. as craqué
  3. a craqué
  4. avons craqué
  5. avez craqué
  6. ont craqué
divers
  1. craque!
  2. craquez!
  3. craquons!
  5. craqué
  6. craquant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor craquer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bezwijken fait de céder; fait de succomber
knakken déstruction
kraken broyement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan flarden scheuren arracher; craquer; déchiqueter; déchirer; dévorer; fendre; fêler; lacérer; mettre en lambeaux; mettre en loques; écorcher
bezwijken craquer; s'écrouler abdiquer; agoniser; crever; céder; décéder; mourir; partir; pourrir; périr; répandre; s'écrouler; sombrer; succomber; trépasser; écorcher; être tué
een krakend geluid maken craquer; faire un bruit de craquement; fêler
in elkaar storten craquer; s'écrouler s'effrondrer; se délabrer; se désagréger; tomber en morceaux; tomber en ruine
knakken briser; casser; craquer; craqueter; rompre
knappen craquer
kraken craquer; faire un bruit de craquement; fêler critiquer; décoder; détacher; enfoncer; esquinter; forcer; lancer des piques à quelqu'un; ouvrir brusquement; squattériser; violer domestic; éreinter
ondergaan craquer; s'écrouler couler; mourir; périr; s'effoncer dans l'eau; sombrer; être tué
raspen craquer; crisser; croasser; frotter; grincer; irriter; piquer; polir; raboter; racler; râper
schaven craquer; crisser; croasser; frotter; grincer; irriter; piquer; polir; raboter; racler; râper
schuren craquer; crisser; croasser; frotter; grincer; irriter; piquer; polir; raboter; racler; râper
te gronde gaan craquer; s'écrouler mourir; périr; sombrer; être tué
uit elkaar rukken arracher; craquer; déchiqueter; déchirer; dévorer; fendre; lacérer; mettre en lambeaux; mettre en loques; écorcher
uit elkaar trekken arracher; craquer; déchiqueter; déchirer; dévorer; fendre; lacérer; mettre en lambeaux; mettre en loques; écorcher
uiteentrekken arracher; craquer; déchiqueter; déchirer; dévorer; fendre; lacérer; mettre en lambeaux; mettre en loques; écorcher
verscheuren arracher; craquer; déchiqueter; déchirer; dévorer; fendre; fêler; lacérer; mettre en lambeaux; mettre en loques; écorcher déchiqueter; déchirer; dévorer; lacérer

Synoniemen voor "craquer":


Wiktionary: craquer

craquer
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens
craquer
verb
  1. hoorbaar zijdelings bezwijken
Cross Translation:
FromToVia
• craquer → kraken ↔ crack — To break apart under pressure
• craquer → piepen ↔ squeak — emit sound
• craquer → over zijn toeren raken ↔ durchdrehen — (intransitiv), bei Personen: die Beherrschung verlieren

Verwante vertalingen van craquer







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0416 seconde
Page rendered in 1.0 seconds