Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. hélas:
  2. hélas!:
  3. héler:
  4. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor hélas (Frans) in het Nederlands

hélas:

hélas bijvoeglijk naamwoord

  1. hélas (dommage; malheureusement)
    helaas; jammer
  2. hélas
    helaas; och; wee
    • helaas bijwoord
    • och bijvoeglijk naamwoord
    • wee bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor hélas:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jammer dommage
wee contraction; douleur
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wee hélas fade; faible; faiblement; fragile; fragilement; frêle; insipide; lâche; maladif; maladivement; pâlot; pâlotte
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
helaas dommage; hélas; malheureusement dommage; fâcheusement; fâcheux; malheureusement; regrettable; à mon regret
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jammer dommage; hélas; malheureusement dommage; fâcheusement; fâcheux; insatisfaisant; malheureusement; regrettable
och hélas

Synoniemen voor "hélas":


Wiktionary: hélas

hélas
  1. -
hélas
adverb
  1. jammer genoeg, spijtig genoeg
  2. een uitroep van spijt, ontgoocheling, verdriet

Cross Translation:
FromToVia
hélas genoeg; jammer; o wee; helaas alas — exclamation of sorrow, etc.
hélas helaas leider — Ausdruck des Bedauerns

hélas!:

hélas! bijvoeglijk naamwoord

  1. hélas!
    ach
    • ach bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor hélas!:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ach hélas! allé

héler:

héler werkwoord (hèle, hèles, hélons, hélez, )

  1. héler (appeler; aborder; crier; )
    praaien; aanroepen
    • praaien werkwoord (praai, praait, praaide, praaiden, gepraaid)
    • aanroepen werkwoord (roep aan, roept aan, riep aan, riepen aan, aangeroepen)
  2. héler (crier à; évoquer; appeler; )
    aanroepen; toeroepen
    • aanroepen werkwoord (roep aan, roept aan, riep aan, riepen aan, aangeroepen)
    • toeroepen werkwoord (roep toe, roept toe, riep toe, riepen toe, toegeroepen)

Conjugations for héler:

Présent
  1. hèle
  2. hèles
  3. hèle
  4. hélons
  5. hélez
  6. hèlent
imparfait
  1. hélais
  2. hélais
  3. hélait
  4. hélions
  5. héliez
  6. hélaient
passé simple
  1. hélai
  2. hélas
  3. héla
  4. hélâmes
  5. hélâtes
  6. hélèrent
futur simple
  1. hélerai
  2. héleras
  3. hélera
  4. hélerons
  5. hélerez
  6. héleront
subjonctif présent
  1. que je hèle
  2. que tu hèles
  3. qu'il hèle
  4. que nous hélions
  5. que vous héliez
  6. qu'ils hèlent
conditionnel présent
  1. hélerais
  2. hélerais
  3. hélerait
  4. hélerions
  5. héleriez
  6. héleraient
passé composé
  1. ai hélé
  2. as hélé
  3. a hélé
  4. avons hélé
  5. avez hélé
  6. ont hélé
divers
  1. hèle!
  2. hélez!
  3. hélons!
  4. hélé
  5. hélant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor héler:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanroepen interpellation; invocation
praaien interpellation; invocation
toeroepen crier à
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanroepen aborder; accoster; appeler; appeler à; arraisonner; convoquer; crier; crier à; héler; interpeller; inviter; invoquer; évoquer appeler; embaucher; engager; faire appel à; icône Appeler
praaien aborder; accoster; appeler; arraisonner; crier; crier à; héler
toeroepen aborder; accoster; appeler; appeler à; convoquer; crier; crier à; héler; interpeller; inviter; invoquer; évoquer

Synoniemen voor "héler":