Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: empêcher

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: empêcher

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. empêcher:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor empêcher (Frans) in het Nederlands

empêcher:

empêcher werkwoord (empêchs, empêcht, empêchons, empêchez, )

  1. empêcher (bloquer; gêner; déranger; embarrasser)
    verhinderen; belemmeren; beletten
    • verhinderen werkwoord (verhinder, verhindert, verhinderde, verhinderden, verhinderd)
    • belemmeren werkwoord (belemmer, belemmert, belemmerde, belemmerden, belemmerd)
    • beletten werkwoord (belet, belette, beletten, belet)
  2. empêcher (entraver; interdire; faire obstacle à)
    verhinderen; belemmeren; beletten; voorkomen; voorkómen
    • verhinderen werkwoord (verhinder, verhindert, verhinderde, verhinderden, verhinderd)
    • belemmeren werkwoord (belemmer, belemmert, belemmerde, belemmerden, belemmerd)
    • beletten werkwoord (belet, belette, beletten, belet)
    • voorkómen werkwoord
  3. empêcher (contrecarrer; retenir; arrêter; stopper; dissuader)
    weerhouden; beletten; ervanaf houden; afhouden
    • weerhouden werkwoord (weerhoud, weerhoudt, weerhield, weerhielden, weerhouden)
    • beletten werkwoord (belet, belette, beletten, belet)
    • ervanaf houden werkwoord
    • afhouden werkwoord (houd af, houdt af, hield af, hielden af, afgehouden)
  4. empêcher (rendre impossible; déranger; faire obstacle à; )
    storen; hinderen; onmogelijk maken
    • storen werkwoord (stoor, stoort, stoorde, stoorden, gestoord)
    • hinderen werkwoord (hinder, hindert, hinderde, hinderden, gehinderd)
    • onmogelijk maken werkwoord
  5. empêcher (rendre impossible; gêner; entraver; contrecarrer; faire obstacle à)
    verhinderen; onmogelijk maken
  6. empêcher (contrecarrer; contrarier; traverser les projets de; )
    tegenwerken; dwarsbomen; dwarsliggen
    • tegenwerken werkwoord (werk tegen, werkt tegen, werkte tegen, werkten tegen, tegengewerkt)
    • dwarsbomen werkwoord (dwarsboom, dwarsboomt, dwarsboomde, dwarsboomden, gedwarsboomd)
    • dwarsliggen werkwoord (lig dwars, ligt dwars, lag dwars, lagen dwars, dwarsgelegen)
  7. empêcher (parer; écarter; défendre; dévier; détourner)
    pareren; afweren; weren
    • pareren werkwoord (pareer, pareert, pareerde, pareerden, gepareerd)
    • afweren werkwoord (weer af, weert af, weerde af, weerden af, afgeweerd)
    • weren werkwoord (weer, weert, weerde, weerden, geweerd)
  8. empêcher (faire obstruction; incommoder; obstruer; )
    obstructie plegen
    • obstructie plegen werkwoord (pleeg obstructie, pleegt obstructie, pleegde obstructie, pleegden obstructie, obstructie gepleegd)

Conjugations for empêcher:

Présent
  1. empêchs
  2. empêchs
  3. empêcht
  4. empêchons
  5. empêchez
  6. empêchent
imparfait
  1. empêchais
  2. empêchais
  3. empêchait
  4. empêchions
  5. empêchiez
  6. empêchaient
passé simple
  1. empêchis
  2. empêchis
  3. empêchit
  4. empêchîmes
  5. empêchîtes
  6. empêchirent
futur simple
  1. empêchrai
  2. empêchras
  3. empêchra
  4. empêchrons
  5. empêchrez
  6. empêchront
subjonctif présent
  1. que j'empêche
  2. que tu empêches
  3. qu'il empêche
  4. que nous empêchions
  5. que vous empêchiez
  6. qu'ils empêchent
conditionnel présent
  1. empêchrais
  2. empêchrais
  3. empêchrait
  4. empêchrions
  5. empêchriez
  6. empêchraient
passé composé
  1. ai empêché
  2. as empêché
  3. a empêché
  4. avons empêché
  5. avez empêché
  6. ont empêché
divers
  1. empêchs!
  2. empêchez!
  3. empêchons!
  5. empêché
  6. empêchant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor empêcher:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afhouden empêchement; interdiction; retenue
afweren défense; résistance
belemmeren entrave; obstruction
beletten empêchement; interdiction; retenue
voorkomen air; air de quelqu'un; allure; apparence; aspect; camouflage; changement d'habits; couverture; dehors; devanture; déguisement; extérieur; façade; figure; forme; manteau; mascarade; masque; mine; physique; pignon; travestissement
weerhouden empêchement; interdiction; retenue
weren défense; résistance
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afhouden arrêter; contrecarrer; dissuader; empêcher; retenir; stopper chasser; contenir; décompter; déduire; enrayer; lutter conte; repousser; retenir; se protéger de; écarter
afweren défendre; détourner; dévier; empêcher; parer; écarter défendre; parer; rejeter; repousser; résister; résister à; se débattre; se défendre; écarter
belemmeren bloquer; déranger; embarrasser; empêcher; entraver; faire obstacle à; gêner; interdire
beletten arrêter; bloquer; contrecarrer; dissuader; déranger; embarrasser; empêcher; entraver; faire obstacle à; gêner; interdire; retenir; stopper
dwarsbomen arrêter; barrer; contrarier; contrecarrer; empêcher; frustrer; gêner; retenir; stopper; traverser les projets de
dwarsliggen arrêter; barrer; contrarier; contrecarrer; empêcher; frustrer; gêner; retenir; stopper; traverser les projets de
ervanaf houden arrêter; contrecarrer; dissuader; empêcher; retenir; stopper
hinderen contrecarrer; déranger; empêcher; entraver; faire obstacle à; gêner; rendre impossible; être gênant compliquer; gêner; incommoder; rendre difficile
obstructie plegen bloquer; déranger; embarrasser; empêcher; entraver; faire obstruction; gêner; incommoder; obstruer; s'opposer à
onmogelijk maken contrecarrer; déranger; empêcher; entraver; faire obstacle à; gêner; rendre impossible; être gênant gêner; incommoder
pareren défendre; détourner; dévier; empêcher; parer; écarter
storen contrecarrer; déranger; empêcher; entraver; faire obstacle à; gêner; rendre impossible; être gênant déranger; gêner; incommoder
tegenwerken arrêter; barrer; contrarier; contrecarrer; empêcher; frustrer; gêner; retenir; stopper; traverser les projets de compliquer; contrarier; contrecarrer; rendre difficile; s'opposer à; se rebeller
verhinderen bloquer; contrecarrer; déranger; embarrasser; empêcher; entraver; faire obstacle à; gêner; interdire; rendre impossible déjouer
voorkomen advenir; parer à; parer à un inconvénient; prévenir; remédier à; se passer; se présenter
voorkómen empêcher; entraver; faire obstacle à; interdire
weerhouden arrêter; contrecarrer; dissuader; empêcher; retenir; stopper
weren défendre; détourner; dévier; empêcher; parer; écarter chasser; contenir; défendre; enrayer; lutter conte; parer; rejeter; repousser; résister; résister à; se débattre; se défendre; se protéger de; écarter
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
voorkomen empêcher; entraver; faire obstacle à; interdire

Synoniemen voor "empêcher":


Wiktionary: empêcher

empêcher empêcher
verb
  1. verhinderen
  2. voorkomen, ervoor zorgen dat iets niet gebeurt
Cross Translation:
FromToVia
• empêcher → verhinderen ↔ deter — to prevent something from happening
• empêcher → verhinderen ↔ prevent — to keep from happening
• empêcher → belemmeren ↔ hindern — bewirken, dass das Besagte nicht geschieht
• empêcher → verhinderen ↔ verhindern — (transitiv) bewirken, dass etwas nicht geschieht oder dass jemand etwas nicht tun kann

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0904 seconde
Page rendered in 1.0 seconds