Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
coller:
- plakken; kleven; iets vastkleven; vastlijmen; vasthechten; hechten; lijmen; vastplakken; opplakken; aandrukken; vastdrukken; vastkleven; aan elkaar hangen; klitten; aaneenplakken; aan elkaar kleven; aanbakken; aanbranden; bevestigen; ergens aan bevestigen; vastzetten; vastmaken; kitten; aan elkaar plakken; aaneen plakken; inplakken; vastkoeken; samenplakken; aankleven; aanlijmen
- aanplakken; vastplakken
- coller à:
- Wiktionary:
Frans
Uitgebreide vertaling voor coller (Frans) in het Nederlands
coller:
coller werkwoord (colle, colles, collons, collez, collent, collais, collait, collions, colliez, collaient, collai, collas, colla, collâmes, collâtes, collèrent, collerai, colleras, collera, collerons, collerez, colleront)
-
coller (attacher; adhérer)
-
coller (attacher; engluer; fixer; rattacher; s'attacher)
-
coller (presser; serrer; tasser)
-
coller (scotcher; engluer; fixer avec de la colle)
-
coller (se coller; attacher; adhérer; plaquer; ne pas décoller; s'attacher; engluer; s'attacher à)
plakken; vastplakken; aan elkaar hangen; klitten; aaneenplakken; aan elkaar kleven; kleven-
aan elkaar hangen werkwoord
-
aan elkaar kleven werkwoord (kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
-
coller (attacher; adhérer; engluer)
-
coller (attacher)
-
coller (brûler; cramer)
-
coller (attacher à qc; attacher; fixer; installer; agrafer; parapher; poser; renforcer; lier; marquer; nouer; timbrer)
-
coller
-
coller
-
coller
-
coller
-
coller
-
coller
-
coller
-
coller (adhérer; engluer; coller à)
-
coller (adhérer)
Conjugations for coller:
Présent
- colle
- colles
- colle
- collons
- collez
- collent
imparfait
- collais
- collais
- collait
- collions
- colliez
- collaient
passé simple
- collai
- collas
- colla
- collâmes
- collâtes
- collèrent
futur simple
- collerai
- colleras
- collera
- collerons
- collerez
- colleront
subjonctif présent
- que je colle
- que tu colles
- qu'il colle
- que nous collions
- que vous colliez
- qu'ils collent
conditionnel présent
- collerais
- collerais
- collerait
- collerions
- colleriez
- colleraient
passé composé
- ai collé
- as collé
- a collé
- avons collé
- avez collé
- ont collé
divers
- colle!
- collez!
- collons!
- collé
- collant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor coller:
Synoniemen voor "coller":
Wiktionary: coller
coller
Cross Translation:
verb
coller
-
joindre et faire tenir deux choses ensemble avec de la colle.
- coller → opplakken; overplakken; lijmen; hechten; plakken; aanplakken; kleven
verb
-
(overgankelijk) met een lijm bevestigen
-
twee of meer delen aan elkaar bevestigen met behulp van een kleefstof
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• coller | → klampen | ↔ cling — hold tightly |
• coller | → lijmen | ↔ glue — join with glue |
• coller | → plakken | ↔ paste — to insert a piece of text |
• coller | → kleven | ↔ stick — to glue; to adhere (transitive) |
• coller | → kleven | ↔ stick — to become attached, to adhere (intransitive) |
• coller | → lijmen | ↔ leimen — (transitiv) mit Leim bestreichen und zusammenfügen, so dass eine feste Verbindung entsteht |
coller à:
-
coller à (accrocher; adhérer; s'attacher à)
-
coller à (river; clouer)
-
coller à (coller; adhérer; engluer)
-
coller à (saisir; prendre; attraper; se cramponner à; clouer; empoigner; s'accrocher à)