Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. plaque:
  2. plaqué:
  3. plaquer:
  4. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor plaque (Frans) in het Nederlands

plaque:

plaque [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la plaque
    de plaat
    • plaat [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor plaque:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plaat plaque album; disque; disque 33-tours; empreinte; estampe; gravure; gravure sur cuivre; gravure à l'eau-forte; illustration; image; imprimé; photo; photographie; plat; tableau; trente-trois tours

Synoniemen voor "plaque":


Wiktionary: plaque


Cross Translation:
FromToVia
plaque naambord nameplate — A plate or plaque inscribed with a person's name, especially one on an office door
plaque plaat plate — a flat metallic object
plaque plaat Platte — relativ dünner, flacher und ebener fester Gegenstand, der überall gleich dick ist

plaqué:

plaqué bijvoeglijk naamwoord

  1. plaqué
    opgelegd

plaqué [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le plaqué
    het doublé
    • doublé [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor plaqué:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doublé plaqué
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opgelegd plaqué

plaquer:

plaquer werkwoord (plaque, plaques, plaquons, plaquez, )

  1. plaquer (coller ensemble; se coller; engluer)
    vastplakken; aan elkaar kleven; plakken; klitten; aaneenplakken
    • vastplakken werkwoord (plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
    • aan elkaar kleven werkwoord (kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
    • plakken werkwoord (plak, plakt, plakte, plakten, geplakt)
    • klitten werkwoord (klit, klitte, klitten, geklit)
    • aaneenplakken werkwoord (plak aaneen, plakt aaneen, plakte aaneen, plakten aaneen, aaneengeplakt)
  2. plaquer (se coller; attacher; coller; )
    plakken; vastplakken; aan elkaar hangen; klitten; aaneenplakken; aan elkaar kleven; kleven
    • plakken werkwoord (plak, plakt, plakte, plakten, geplakt)
    • vastplakken werkwoord (plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
    • aan elkaar hangen werkwoord
    • klitten werkwoord (klit, klitte, klitten, geklit)
    • aaneenplakken werkwoord (plak aaneen, plakt aaneen, plakte aaneen, plakten aaneen, aaneengeplakt)
    • aan elkaar kleven werkwoord (kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
    • kleven werkwoord (kleef, kleeft, kleefde, kleefden, gekleefd)

Conjugations for plaquer:

Présent
  1. plaque
  2. plaques
  3. plaque
  4. plaquons
  5. plaquez
  6. plaquent
imparfait
  1. plaquais
  2. plaquais
  3. plaquait
  4. plaquions
  5. plaquiez
  6. plaquaient
passé simple
  1. plaquai
  2. plaquas
  3. plaqua
  4. plaquâmes
  5. plaquâtes
  6. plaquèrent
futur simple
  1. plaquerai
  2. plaqueras
  3. plaquera
  4. plaquerons
  5. plaquerez
  6. plaqueront
subjonctif présent
  1. que je plaque
  2. que tu plaques
  3. qu'il plaque
  4. que nous plaquions
  5. que vous plaquiez
  6. qu'ils plaquent
conditionnel présent
  1. plaquerais
  2. plaquerais
  3. plaquerait
  4. plaquerions
  5. plaqueriez
  6. plaqueraient
passé composé
  1. ai plaqué
  2. as plaqué
  3. a plaqué
  4. avons plaqué
  5. avez plaqué
  6. ont plaqué
divers
  1. plaque!
  2. plaquez!
  3. plaquons!
  4. plaqué
  5. plaquant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor plaquer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kleven collage; fait de coller
plakken collage; fait de coller
vastplakken coller; engluer; scotcher
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan elkaar hangen adhérer; attacher; coller; engluer; ne pas décoller; plaquer; s'attacher; s'attacher à; se coller
aan elkaar kleven adhérer; attacher; coller; coller ensemble; engluer; ne pas décoller; plaquer; s'attacher; s'attacher à; se coller
aaneenplakken adhérer; attacher; coller; coller ensemble; engluer; ne pas décoller; plaquer; s'attacher; s'attacher à; se coller adhérer; attacher; coller; engluer
kleven adhérer; attacher; coller; engluer; ne pas décoller; plaquer; s'attacher; s'attacher à; se coller adhérer; attacher; coller
klitten adhérer; attacher; coller; coller ensemble; engluer; ne pas décoller; plaquer; s'attacher; s'attacher à; se coller adhérer; attacher; coller; engluer
plakken adhérer; attacher; coller; coller ensemble; engluer; ne pas décoller; plaquer; s'attacher; s'attacher à; se coller adhérer; attacher; coller; engluer
vastplakken adhérer; attacher; coller; coller ensemble; engluer; ne pas décoller; plaquer; s'attacher; s'attacher à; se coller attacher; coller; engluer; fixer; fixer avec de la colle; rattacher; s'attacher; scotcher

Synoniemen voor "plaquer":


Wiktionary: plaquer


Cross Translation:
FromToVia
plaquer achterlaten; verlaten; in de steek laten jilt — to jilt

Verwante vertalingen van plaque