Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. habiller:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor habiller (Frans) in het Nederlands

habiller:

habiller werkwoord (habille, habilles, habillons, habillez, )

  1. habiller (mettre; se vêtir; se couvrir; s'habiller)
    aankleden; aantrekken; aandoen
    • aankleden werkwoord (kleed aan, kleedt aan, kleedde aan, kleedden aan, aangekleed)
    • aantrekken werkwoord (trek aan, trekt aan, trok aan, trokken aan, aangetrokken)
    • aandoen werkwoord (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
  2. habiller (s'habiller; se vêtir; parer)
    uitmonsteren; kleden; zich tooien; zich kleden
    • uitmonsteren werkwoord (monster uit, monstert uit, monsterde uit, monsterden uit, uitgemonsterd)
    • kleden werkwoord (kleed, kleedt, kleedde, kleedden, gekleed)
    • zich tooien werkwoord
    • zich kleden werkwoord

Conjugations for habiller:

Présent
  1. habille
  2. habilles
  3. habille
  4. habillons
  5. habillez
  6. habillent
imparfait
  1. habillais
  2. habillais
  3. habillait
  4. habillions
  5. habilliez
  6. habillaient
passé simple
  1. habillai
  2. habillas
  3. habilla
  4. habillâmes
  5. habillâtes
  6. habillèrent
futur simple
  1. habillerai
  2. habilleras
  3. habillera
  4. habillerons
  5. habillerez
  6. habilleront
subjonctif présent
  1. que j'habille
  2. que tu habilles
  3. qu'il habille
  4. que nous habillions
  5. que vous habilliez
  6. qu'ils habillent
conditionnel présent
  1. habillerais
  2. habillerais
  3. habillerait
  4. habillerions
  5. habilleriez
  6. habilleraient
passé composé
  1. ai habillé
  2. as habillé
  3. a habillé
  4. avons habillé
  5. avez habillé
  6. ont habillé
divers
  1. habille!
  2. habillez!
  3. habillons!
  4. habillé
  5. habillant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor habiller:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen habillement
aankleden habillement
aantrekken attrait; charme; habillement; resserrement; serrage; séduction
kleden habillement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen habiller; mettre; s'habiller; se couvrir; se vêtir allumer; brancher sur; causer; commettre; enclencher; faire; faire du mal; faire fonctionner; faire marcher; inciter à; mettre; mettre en circuit; mettre en marche; occasionner; porter; provoquer; établir le contact
aankleden habiller; mettre; s'habiller; se couvrir; se vêtir agrémenter; décorer; embellir; enjoliver; orner
aantrekken habiller; mettre; s'habiller; se couvrir; se vêtir admettre; attirer; boucler; embaucher; engager; enrôler; fermer en tirant; mettre; nommer; passer; prendre en service; recruter; revêtir; sangler; serrer; tirer
kleden habiller; parer; s'habiller; se vêtir
uitmonsteren habiller; parer; s'habiller; se vêtir
zich kleden habiller; parer; s'habiller; se vêtir
zich tooien habiller; parer; s'habiller; se vêtir

Synoniemen voor "habiller":


Wiktionary: habiller

habiller
verb
  1. Mettre des habits à quelqu’un…
habiller
verb
  1. zijn kledij aantrekken

Cross Translation:
FromToVia
habiller kleden; aankleden dress — to clothe (something or somebody)
habiller aantrekken anziehen — ein bestimmtes Kleidungsstück anlegen

Verwante vertalingen van habiller