Entraînement: vertaling Frans

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

entraînement:
- training; dressuur; dresseren; ervaring; praktijk; routine; africhten; africhting; artsenpraktijk; drift; driftstroom; bekwaming; kundig maken
Wiktionary:
- entraînement → aandrijving, training
- entraînement → opleiding

Frans

Uitgebreide vertaling voor entraînement (Frans) in het Nederlands

l'entraînement (formation; éducation; instruction)
de training; de dressuur; dresseren
- training [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- dressuur [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- dresseren [znw.] zelfstandig naamwoord
l'entraînement (routine; expérience; pratique; savoir-faire; étude; formation; exercice)
de ervaring; de praktijk; de routine
- ervaring [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- praktijk [de ~] zelfstandig naamwoord
- routine [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
l'entraînement
africhten; de africhting
- africhten [znw.] zelfstandig naamwoord
- africhting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
l'entraînement (cabinet de médecin; pratique; formation; étude; exercice)
de praktijk; de artsenpraktijk
- praktijk [de ~] zelfstandig naamwoord
- artsenpraktijk [de ~] zelfstandig naamwoord
l'entraînement (courant maritime; flux; mouvement; courant)
de drift; driftstroom
- drift [de ~] zelfstandig naamwoord
- driftstroom [znw.] zelfstandig naamwoord
l'entraînement (mise à niveau; éducation; formation; instruction)
bekwaming; kundig maken
- bekwaming [znw.] zelfstandig naamwoord
- kundig maken [znw.] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
africhten	entraînement
africhting	entraînement
artsenpraktijk	cabinet de médecin; entraînement; exercice; formation; pratique; étude
bekwaming	entraînement; formation; instruction; mise à niveau; éducation
dresseren	entraînement; formation; instruction; éducation
dressuur	entraînement; formation; instruction; éducation	dompteur; dresseur; dresseur de chevaux; entraîneur
drift	courant; courant maritime; entraînement; flux; mouvement	ardeur; désir; désir charnel; embrasement; envie; ferveur; fougue; impulsion; instinct; meute; passion; plaisir; pulsion; pulsion sexuelle; tendance; troupe; troupeau; urgence; verve; volupté; zèle; élan
driftstroom	courant; courant maritime; entraînement; flux; mouvement
ervaring	entraînement; exercice; expérience; formation; pratique; routine; savoir-faire; étude	expérience; expérience utilisateur
kundig maken	entraînement; formation; instruction; mise à niveau; éducation
praktijk	cabinet de médecin; entraînement; exercice; expérience; formation; pratique; routine; savoir-faire; étude
routine	entraînement; exercice; expérience; formation; pratique; routine; savoir-faire; étude
training	entraînement; formation; instruction; éducation	apprentissage
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
africhten		apprivoiser; contraindre; domestiquer; dompter; dresser un animal; entraîner
dresseren		apprivoiser; contraindre; domestiquer; dompter; dresser un animal; entraîner

entraînement

noun

action d’entraîner ou état de ce qui est entraîné au sens figuré.
- entraînement → aandrijving

entraînement

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• entraînement	→ opleiding	↔ training — training