Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- fracture:
- fracturé:
- fracturer:
-
Wiktionary:
- fracture → breuk, fractuur
- fracture → breuk
- fracturé → verbijzeld, gebroken
- fracturer → versplinteren
Frans
Uitgebreide vertaling voor fracture (Frans) in het Nederlands
fracture:
-
la fracture (interruption; rupture; pause; hernie)
-
la fracture
Vertaal Matrix voor fracture:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
beenbreuk | fracture | |
breuk | fracture; hernie; interruption; pause; rupture | crevasse; fissure; fraction; fêlure; gerçure; interférence; interruption; intervention; nombre fractionnaire; rupture |
fractuur | fracture; hernie; interruption; pause; rupture |
Synoniemen voor "fracture":
Wiktionary: fracture
fracture
fracture
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fracture | → breuk | ↔ fracture — act of breaking, or something broken |
• fracture | → breuk | ↔ Bruch — das körperliche Brechen, Zertrennen eines Gegenstandes; Materials; der Ort des Brechens; ein Auseinandergehen, Trennen im weitesten Sinne von Gegenständen, Materialien, Verbindungen, Zusammenschlüssen |
• fracture | → breuk | ↔ Bruch — Anatomie: eine Knochenfraktur bei Menschen und Tieren |
fracturé:
-
fracturé (cassé; brisé; fêlé; rompu; en morceaux)
-
fracturé (abîmé; endommagé; cassé; brisé; rompu; en morceaux; troué; crevé; détraqué; lacéré; en pièces; en dérangement; avarié; en lambeaux; variolé; délabré; fêlé; déchiré)
beschadigd; kapot; gebarsten; stuk-
beschadigd bijvoeglijk naamwoord
-
kapot bijvoeglijk naamwoord
-
gebarsten bijvoeglijk naamwoord
-
stuk bijvoeglijk naamwoord
-
-
fracturé (en morceaux; en pièces; cassé; brisé; endommagé; délabré; dévoré; fêlé; rompu; détérioré; lacéré; dans un état triste)
gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk; aan stukken-
gebroken bijvoeglijk naamwoord
-
geruineerd bijvoeglijk naamwoord
-
kapot bijvoeglijk naamwoord
-
naar de knoppen bijvoeglijk naamwoord
-
stuk bijvoeglijk naamwoord
-
aan stukken bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor fracturé:
Synoniemen voor "fracturé":
Wiktionary: fracturé
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fracturé | → verbijzeld; gebroken | ↔ broken — having the bone in pieces, fractured |
fracture vorm van fracturer:
fracturer werkwoord (fracture, fractures, fracturons, fracturez, fracturent, fracturais, fracturait, fracturions, fracturiez, fracturaient, fracturai, fracturas, fractura, fracturâmes, fracturâtes, fracturèrent, fracturerai, fractureras, fracturera, fracturerons, fracturerez, fractureront)
-
fracturer (voler en éclats)
-
fracturer (forcer; ouvrir brusquement)
Conjugations for fracturer:
Présent
- fracture
- fractures
- fracture
- fracturons
- fracturez
- fracturent
imparfait
- fracturais
- fracturais
- fracturait
- fracturions
- fracturiez
- fracturaient
passé simple
- fracturai
- fracturas
- fractura
- fracturâmes
- fracturâtes
- fracturèrent
futur simple
- fracturerai
- fractureras
- fracturera
- fracturerons
- fracturerez
- fractureront
subjonctif présent
- que je fracture
- que tu fractures
- qu'il fracture
- que nous fracturions
- que vous fracturiez
- qu'ils fracturent
conditionnel présent
- fracturerais
- fracturerais
- fracturerait
- fracturerions
- fractureriez
- fractureraient
passé composé
- ai fracturé
- as fracturé
- a fracturé
- avons fracturé
- avez fracturé
- ont fracturé
divers
- fracture!
- fracturez!
- fracturons!
- fracturé
- fracturant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor fracturer:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
openrukken | forcer; fracturer; ouvrir brusquement | |
versplinteren | fracturer; voler en éclats |
Synoniemen voor "fracturer":
Wiktionary: fracturer
fracturer
verb
-
tot splinters maken
Computer vertaling door derden: