Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: figuré

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: figuré

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. figure:
  2. figurer:
  3. figuré:
  4. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor figuré (Frans) in het Nederlands

figure:

figure [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la figure (stature; silhouette; taille; forme; physique)
    de figuur; het postuur; de gedaante; het uiterlijk
    • figuur [de ~] zelfstandig naamwoord
    • postuur [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gedaante [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • uiterlijk [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. la figure (silhouette; forme)
    de figuur; de gedaante; de verschijning; het postuur
  3. la figure (silhouette; forme)
    de silhouet; lichaamslijn; de figuur
  4. la figure (personnage; personnage de théatre)
    de personage; de figuur
    • personage [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • figuur [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. la figure (face; visage; vision; )
    het gezicht; het aangezicht; het gelaat
    • gezicht [het ~] zelfstandig naamwoord
    • aangezicht [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gelaat [het ~] zelfstandig naamwoord
  6. la figure (apparence; allure; forme; )
    de verschijning; het uiterlijk; het voorkomen; de gedaante; het type; de buitenkant; de vorm; het vertoon; het aanzien; het aangezicht; het gelaat
    • verschijning [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • uiterlijk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • voorkomen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gedaante [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • type [het ~] zelfstandig naamwoord
    • buitenkant [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vorm [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vertoon [het ~] zelfstandig naamwoord
    • aanzien [het ~] zelfstandig naamwoord
    • aangezicht [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gelaat [het ~] zelfstandig naamwoord
  7. la figure (ombre; silhouette; aspect; forme)
    de gedaante; de schim
    • gedaante [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • schim [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor figure:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangezicht air; allure; apparence; aspect; extérieur; face; figure; forme; mine; physionomie; physique; spectacle; visage; visibilité; vision; vue air de quelqu'un; apparence; aspect; dehors; extérieur; façade; front; physique
aanzien air; allure; apparence; aspect; extérieur; figure; forme; mine; physique air; allure; apparence; aspect; considération; excellence; extérieur; grandeur; mine; notoriété; prestige; renommée; respectabilité; réputation; statut; supériorité; état
buitenkant air; allure; apparence; aspect; extérieur; figure; forme; mine; physique air de quelqu'un; apparence; aspect; boîte; carton; côté extérieur; dehors; emballage; empaquetage; enveloppe; extérieur; face externe; physique
figuur figure; forme; personnage; personnage de théatre; physique; silhouette; stature; taille posture; stature; taille; type
gedaante air; allure; apparence; aspect; extérieur; figure; forme; mine; ombre; physique; silhouette; stature; taille air de quelqu'un; apparence; aspect; dehors; extérieur; physique; posture
gelaat air; allure; apparence; aspect; extérieur; face; figure; forme; mine; physionomie; physique; spectacle; visage; visibilité; vision; vue
gezicht face; figure; physionomie; spectacle; visage; visibilité; vision; vue panorama; vision; vue
lichaamslijn figure; forme; silhouette
personage figure; personnage; personnage de théatre
postuur figure; forme; physique; silhouette; stature; taille posture; stature; taille
schim aspect; figure; forme; ombre; silhouette apparition; connaissance; esprit; fantôme; génie; hantise; intellect; intelligence; raison; revenant; spectre; vision; âme
silhouet figure; forme; silhouette ombre; ombre portée; silhouette
type air; allure; apparence; aspect; extérieur; figure; forme; mine; physique catégorie; classe; espèce; genre; sorte; subdivision; type
uiterlijk air; allure; apparence; aspect; extérieur; figure; forme; mine; physique; silhouette; stature; taille air de quelqu'un; apparence; aspect; dehors; extérieur; physique
verschijning air; allure; apparence; aspect; extérieur; figure; forme; mine; physique; silhouette air de quelqu'un; apparence; apparition; aspect; comparution; connaissance; dehors; esprit; extérieur; fantôme; génie; hantise; intellect; intelligence; parution; physique; raison; revenant; spectre; vision; âme
vertoon air; allure; apparence; aspect; extérieur; figure; forme; mine; physique air de quelqu'un; apparence; aspect; dehors; démonstration; extérieur; manifestation; physique
voorkomen air; allure; apparence; aspect; extérieur; figure; forme; mine; physique air de quelqu'un; apparence; aspect; camouflage; changement d'habits; couverture; dehors; devanture; déguisement; extérieur; façade; manteau; mascarade; masque; physique; pignon; travestissement
vorm air; allure; apparence; aspect; extérieur; figure; forme; mine; physique air de quelqu'un; apparence; aspect; configuration; contour; dehors; extérieur; façon; forme; forme modèle; manière; marge; matrice; modèle; moulage; moule; physique; plâtre; posture; surmoulage; être en forme
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanzien jeter les yeux sur; jeter un coup d'oeil sur; jeter un regard; regarder
voorkomen advenir; parer à; parer à un inconvénient; prévenir; remédier à; se passer; se présenter
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uiterlijk apparemment; au plus tard; de l'extérieur; de loin; du dehors; en apparence; en dernier lieu; externe; extérieur; extérieurement; tout au plus
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
voorkomen empêcher; entraver; faire obstacle à; interdire

Synoniemen voor "figure":


Wiktionary: figure

figure
noun
  1. afbeelding (illustratie, foto of tekening) bij een verhaal
Cross Translation:
FromToVia
• figure → aangezicht; gezicht; gelaat ↔ face — part of head
• figure → figuur; afbeelding ↔ figure — drawing
• figure → vorm ↔ figure — shape
• figure → personage ↔ figure — person

figuré vorm van figurer:

figurer werkwoord (figure, figures, figurons, figurez, )

  1. figurer (jouer; faire du théâtre; dramatiser; )
    acteren; toneelspelen
    • acteren werkwoord (acteer, acteert, acteerde, acteerden, geacteerd)
    • toneelspelen werkwoord (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)
  2. figurer (s'identifier à; envisager; se mettre dans la peau de; )
    inleven; voelen; meeleven; invoelen
    • inleven werkwoord (leef in, leeft in, leefde in, leefden in, ingeleefd)
    • voelen werkwoord (voel, voelt, voelde, voelden, gevoeld)
    • meeleven werkwoord (leef mee, leeft mee, leefde mee, leefden mee, meegeleefd)
    • invoelen werkwoord (voel in, voelt in, voelde in, voelden in, ingevoeld)
  3. figurer (interpréter; jouer; faire du théâtre; )
    toneelspelen; een rol vertolken; acteren
    • toneelspelen werkwoord (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)
    • een rol vertolken werkwoord
    • acteren werkwoord (acteer, acteert, acteerde, acteerden, geacteerd)
  4. figurer (faire de la figuration)
    figureren
    • figureren werkwoord (figureer, figureert, figureerde, figureerden, gefigureerd)
  5. figurer (faire du théâtre; jouer; se prêter au jeu; )
    acteren; toneelspelen; zich aanstellen; komedie spelen

Conjugations for figurer:

Présent
  1. figure
  2. figures
  3. figure
  4. figurons
  5. figurez
  6. figurent
imparfait
  1. figurais
  2. figurais
  3. figurait
  4. figurions
  5. figuriez
  6. figuraient
passé simple
  1. figurai
  2. figuras
  3. figura
  4. figurâmes
  5. figurâtes
  6. figurèrent
futur simple
  1. figurerai
  2. figureras
  3. figurera
  4. figurerons
  5. figurerez
  6. figureront
subjonctif présent
  1. que je figure
  2. que tu figures
  3. qu'il figure
  4. que nous figurions
  5. que vous figuriez
  6. qu'ils figurent
conditionnel présent
  1. figurerais
  2. figurerais
  3. figurerait
  4. figurerions
  5. figureriez
  6. figureraient
passé composé
  1. ai figuré
  2. as figuré
  3. a figuré
  4. avons figuré
  5. avez figuré
  6. ont figuré
divers
  1. figure!
  2. figurez!
  3. figurons!
  5. figuré
  6. figurant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor figurer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
meeleven compassion
voelen fouiller; tâter; tâtonner
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acteren dramatiser; faire du théâtre; feindre; figurer; interpréter; jouer; jouer la comédie; participer; prendre part au jeu; se produire; se prêter au jeu; simuler
een rol vertolken faire du théâtre; figurer; interpréter; jouer; participer; prendre part au jeu; se produire; se prêter au jeu
figureren faire de la figuration; figurer
inleven compatir; comprendre; considérer; envisager; figurer; parler sérieusement; présenter; représenter; s'identifier à; s'imaginer; se figurer; se mettre dans la peau de
invoelen compatir; comprendre; considérer; envisager; figurer; parler sérieusement; présenter; représenter; s'identifier à; s'imaginer; se figurer; se mettre dans la peau de
komedie spelen faire du théâtre; figurer; interpréter; jouer; participer; prendre part au jeu; se produire; se prêter au jeu
meeleven compatir; comprendre; considérer; envisager; figurer; parler sérieusement; présenter; représenter; s'identifier à; s'imaginer; se figurer; se mettre dans la peau de compatir; déplorer; exprimer ses condoléances; plaindre; présenter ses condoléances
toneelspelen dramatiser; faire du théâtre; feindre; figurer; interpréter; jouer; jouer la comédie; participer; prendre part au jeu; se produire; se prêter au jeu; simuler dramatiser; feindre; jouer; jouer la comédie; simuler
voelen compatir; comprendre; considérer; envisager; figurer; parler sérieusement; présenter; représenter; s'identifier à; s'imaginer; se figurer; se mettre dans la peau de apercevoir; constater; distinguer; observer; palper; percevoir; remarquer; ressentir; s'apercevoir de; s'aviser de; saisir par la perception; se rendre compte de; sentir; subir; toucher; tâter; tâtonner; vivre; voir; éprouver
zich aanstellen faire du théâtre; figurer; interpréter; jouer; participer; prendre part au jeu; se produire; se prêter au jeu dramatiser; feindre; jouer; jouer la comédie; simuler

Synoniemen voor "figurer":


Wiktionary: figurer

figurer
verb
  1. een rol vervullen

figuré:

figuré bijvoeglijk naamwoord

  1. figuré (improprement)
    oneigenlijk
  2. figuré (proposé; visé; présenté; imaginé; privilégié)
    voorgesteld; beoogd
  3. figuré (illustratif; évocateur; expressif; imagé)
    illustratief

Vertaal Matrix voor figuré:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
illustratief expressif; figuré; illustratif; imagé; évocateur
oneigenlijk figuré; improprement
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beoogd figuré; imaginé; privilégié; proposé; présenté; visé entendu; poursuivi; projeté; proposé; prévu; visé
voorgesteld figuré; imaginé; privilégié; proposé; présenté; visé

Synoniemen voor "figuré":


Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van figuré







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0860 seconde
Page rendered in 1.0 seconds