Frans

Uitgebreide vertaling voor aplati (Frans) in het Nederlands

aplati:

aplati bijvoeglijk naamwoord

  1. aplati (égalisé)
    plat; vlak; geëgaliseerd
  2. aplati (écrasé)
    geplet
    • geplet bijvoeglijk naamwoord
  3. aplati
    afgeplat

Vertaal Matrix voor aplati:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vlak plan
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgeplat aplati
plat aplati; égalisé banal; bas; basse; bassement; cochon; commun; crapuleusement; crapuleux; d'une façon vulgaire; défraîchi; dégueulasse; fade; grossier; grossière; grossièrement; horizontal; ignoble; ignoblement; infect; infâme; insipide; lisse; malpropre; mou; méchant; méprisable; ordinaire; peu appétissant; plat; populacier; populaire; sale; sans cérémonies; sans détours; sans égards; tout net; trivial; uniforme; uniformément; vil; vilain; vulgaire; vulgairement; égal
vlak aplati; égalisé horizontal; lisse; plat; sans cérémonies; sans détours; sans égards; tout net; uniforme; uniformément; égal
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geplet aplati; écrasé
geëgaliseerd aplati; égalisé

Synoniemen voor "aplati":


aplatir:

aplatir werkwoord (aplatis, aplatit, aplatissons, aplatissez, )

  1. aplatir (écraser; mâchurer; planer; )
    pletten; platdrukken; platmaken; fijndrukken
    • pletten werkwoord (plet, plette, pletten, geplet)
    • platdrukken werkwoord (druk plat, drukt plat, drukte plat, drukten plat, plat gedrukt)
    • platmaken werkwoord (maak plat, maakt plat, maakte plat, maakten plat, plat gemaakt)
    • fijndrukken werkwoord
  2. aplatir (effacer; enlever; essuyer; )
    wissen; uitwissen; wegvegen; uitvegen; vlakken; uitgommen; uitvlakken
    • wissen werkwoord (wis, wist, wiste, wisten, gewist)
    • uitwissen werkwoord (wis uit, wist uit, wiste uit, wisten uit, uitgewist)
    • wegvegen werkwoord (veeg weg, veegt weg, veegde weg, veegden weg, weggeveegd)
    • uitvegen werkwoord (veeg uit, veegt uit, veegde uit, veegden uit, uitgeveegd)
    • vlakken werkwoord (vlak, vlakt, vlakte, vlakten, gevlakt)
    • uitgommen werkwoord (gom, gomt, gomde, gomden, uitgegomd)
    • uitvlakken werkwoord (vlak uit, vlakt uit, vlakte uit, vlakten uit, uitgevlakt)
  3. aplatir (lisser; égaliser; aplanir)
    effenen; platmaken; afplatten
    • effenen werkwoord (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • platmaken werkwoord (maak plat, maakt plat, maakte plat, maakten plat, plat gemaakt)
    • afplatten werkwoord (plat af, platte af, platten af, afgeplat)
  4. aplatir (laminer; écraser)
    platwalsen; platstampen
    • platwalsen werkwoord (wals plat, walst plat, walste plat, walsten plat, plat gewalst)
    • platstampen werkwoord (stamp plat, stampt plat, stampte plat, stampten plat, plat gestampt)

Conjugations for aplatir:

Présent
  1. aplatis
  2. aplatis
  3. aplatit
  4. aplatissons
  5. aplatissez
  6. aplatissent
imparfait
  1. aplatissais
  2. aplatissais
  3. aplatissait
  4. aplatissions
  5. aplatissiez
  6. aplatissaient
passé simple
  1. aplatis
  2. aplatis
  3. aplatit
  4. aplatîmes
  5. aplatîtes
  6. aplatirent
futur simple
  1. aplatirai
  2. aplatiras
  3. aplatira
  4. aplatirons
  5. aplatirez
  6. aplatiront
subjonctif présent
  1. que j'aplatisse
  2. que tu aplatisses
  3. qu'il aplatisse
  4. que nous aplatissions
  5. que vous aplatissiez
  6. qu'ils aplatissent
conditionnel présent
  1. aplatirais
  2. aplatirais
  3. aplatirait
  4. aplatirions
  5. aplatiriez
  6. aplatiraient
passé composé
  1. ai aplati
  2. as aplati
  3. a aplati
  4. avons aplati
  5. avez aplati
  6. ont aplati
divers
  1. aplatis!
  2. aplatissez!
  3. aplatissons!
  4. aplati
  5. aplatissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor aplatir:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afplatten aplanir; aplatir; lisser; égaliser
effenen aplanir; aplatir; lisser; égaliser acquitter; aplanir; arranger; défroisser; liquider; lisser; niveler; polir; rendre lisse; régler; solder; égaliser
fijndrukken aplatir; broyer; compresser; comprimer; laminer; mâchurer; planer; écraser
platdrukken aplatir; broyer; compresser; comprimer; laminer; mâchurer; planer; écraser broyer; mâchurer; pulvériser; réduire en poudre; écraser
platmaken aplanir; aplatir; broyer; compresser; comprimer; laminer; lisser; mâchurer; planer; écraser; égaliser
platstampen aplatir; laminer; écraser
platwalsen aplatir; laminer; écraser
pletten aplatir; broyer; compresser; comprimer; laminer; mâchurer; planer; écraser
uitgommen aplanir; aplatir; balayer; effacer; enlever; entraîner; essuyer; faire disparaître; gommer; torcher
uitvegen aplanir; aplatir; balayer; effacer; enlever; entraîner; essuyer; faire disparaître; gommer; torcher
uitvlakken aplanir; aplatir; balayer; effacer; enlever; entraîner; essuyer; faire disparaître; gommer; torcher
uitwissen aplanir; aplatir; balayer; effacer; enlever; entraîner; essuyer; faire disparaître; gommer; torcher
vlakken aplanir; aplatir; balayer; effacer; enlever; entraîner; essuyer; faire disparaître; gommer; torcher
wegvegen aplanir; aplatir; balayer; effacer; enlever; entraîner; essuyer; faire disparaître; gommer; torcher balayer; effacer
wissen aplanir; aplatir; balayer; effacer; enlever; entraîner; essuyer; faire disparaître; gommer; torcher effacer

Synoniemen voor "aplatir":


Wiktionary: aplatir

aplatir
verb
  1. rendre plat.

Cross Translation:
FromToVia
aplatir overwinnen; verslaan; overmeesteren; slaan best — to beat
aplatir platmaken; gelijkmaken; evenen even — make even
aplatir pletten flatten — to make something flat