Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: épauler

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: épauler

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. épauler:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor épauler (Frans) in het Nederlands

épauler:

épauler werkwoord (épaule, épaules, épaulons, épaulez, )

  1. épauler (étayer; soutenir; appuyer; )
    ondersteunen; steunen; stutten; schoren; dragen; schragen
    • ondersteunen werkwoord (ondersteun, ondersteunt, ondersteunde, ondersteunden, ondersteund)
    • steunen werkwoord (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
    • stutten werkwoord (stut, stutte, stutten, gestut)
    • schoren werkwoord (schoor, schoort, schoorde, schoorden, geschoord)
    • dragen werkwoord (draag, draagt, droeg, droegen, gedragen)
    • schragen werkwoord (schraag, schraagt, schraagde, schraagden, geschraagd)
  2. épauler (soutenir; appuyer; porter; )
    ondersteunen; steunen; rugsteunen
    • ondersteunen werkwoord (ondersteun, ondersteunt, ondersteunde, ondersteunden, ondersteund)
    • steunen werkwoord (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
    • rugsteunen werkwoord

Conjugations for épauler:

Présent
  1. épaule
  2. épaules
  3. épaule
  4. épaulons
  5. épaulez
  6. épaulent
imparfait
  1. épaulais
  2. épaulais
  3. épaulait
  4. épaulions
  5. épauliez
  6. épaulaient
passé simple
  1. épaulai
  2. épaulas
  3. épaula
  4. épaulâmes
  5. épaulâtes
  6. épaulèrent
futur simple
  1. épaulerai
  2. épauleras
  3. épaulera
  4. épaulerons
  5. épaulerez
  6. épauleront
subjonctif présent
  1. que j'épaule
  2. que tu épaules
  3. qu'il épaule
  4. que nous épaulions
  5. que vous épauliez
  6. qu'ils épaulent
conditionnel présent
  1. épaulerais
  2. épaulerais
  3. épaulerait
  4. épaulerions
  5. épauleriez
  6. épauleraient
passé composé
  1. ai épaulé
  2. as épaulé
  3. a épaulé
  4. avons épaulé
  5. avez épaulé
  6. ont épaulé
divers
  1. épaule!
  2. épaulez!
  3. épaulons!
  5. épaulé
  6. épaulant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor épauler:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
steunen cales; chevrettes; gémissement
stutten cales; chevrettes
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dragen appuyer; arc-bouter; boiser; consolider; fortifier; soutenir; épauler; étayer avoir mis; continuer; endurer; maintenir; persister; persévérer; porter; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup
ondersteunen appuyer; arc-bouter; boiser; consolider; fortifier; porter; porter avec effort; soutenir; épauler; étançonner; étayer aider; apaiser; appuyer; assister; collaborer; consoler; dépanner; montrer de l'obligeance; prêter son aide; remonter le moral; rendre service; réconforter; seconder; secourir; servir; soigner; soulager; soutenir; tendre la main; venir en aide de; être au service de; être serviable; être utile à
rugsteunen appuyer; fortifier; porter; porter avec effort; soutenir; épauler; étançonner; étayer approuver; appuyer; consentir; soutenir
schoren appuyer; arc-bouter; boiser; consolider; fortifier; soutenir; épauler; étayer
schragen appuyer; arc-bouter; boiser; consolider; fortifier; soutenir; épauler; étayer arc-bouter; chevaler; contrebouter; étayer
steunen appuyer; arc-bouter; boiser; consolider; fortifier; porter; porter avec effort; soutenir; épauler; étançonner; étayer approuver; appuyer; consentir; donner raison; geindre; gémir; pousser des gémissements; se lamenter; souscrire à; soutenir; être d'accord avec
stutten appuyer; arc-bouter; boiser; consolider; fortifier; soutenir; épauler; étayer arc-bouter; chevaler; contrebouter; étayer

Synoniemen voor "épauler":


Wiktionary: épauler

épauler
verb
  1. een deel van de last op zich nemen, hulp verlenen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0437 seconde
Page rendered in 1.0 seconds