Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: souder

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: souder

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

souder:
- lassen; aaneenlassen; solderen; hardsolderen
Wiktionary:
- souder → lassen, solderen
- souder → aaneenbreien, solderen, lassen, wellen

Frans

Uitgebreide vertaling voor souder (Frans) in het Nederlands

souder:

souder werkwoord (soude, soudes, soudons, soudez, soudent, soudais, soudait, soudions, soudiez, soudaient, soudai, soudas, souda, soudâmes, soudâtes, soudèrent, souderai, souderas, soudera, souderons, souderez, souderont)

souder (joindre)
lassen
- lassen werkwoord (las, last, laste, lasten, gelast)
souder (braser; joindre; coudre; empatter)
lassen; aaneenlassen
- lassen werkwoord (las, last, laste, lasten, gelast)
- aaneenlassen werkwoord (las aaneen, last aaneen, laste aaneen, lasten aaneen, aaneengelast)
souder (souder au cuivre)
solderen; hardsolderen
- solderen werkwoord (soldeer, soldeert, soldeerde, soldeerden, gesoldeerd)
- hardsolderen werkwoord

Conjugations for souder:

Présent

soude
soudes
soude
soudons
soudez
soudent

imparfait

soudais
soudais
soudait
soudions
soudiez
soudaient

passé simple

soudai
soudas
souda
soudâmes
soudâtes
soudèrent

futur simple

souderai
souderas
soudera
souderons
souderez
souderont

subjonctif présent

que je soude
que tu soudes
qu'il soude
que nous soudions
que vous soudiez
qu'ils soudent

conditionnel présent

souderais
souderais
souderait
souderions
souderiez
souderaient

passé composé

ai soudé
as soudé
a soudé
avons soudé
avez soudé
ont soudé

divers

soude!
soudez!
soudons!
soudé
soudant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor souder:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
lassen		soudures
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aaneenlassen	braser; coudre; empatter; joindre; souder
hardsolderen	souder; souder au cuivre
lassen	braser; coudre; empatter; joindre; souder
solderen	souder; souder au cuivre

Synoniemen voor "souder":

braser; assembler; conglutiner; coller; conglomérer; joindre; unir; associer; allier; coaliser; fédérer; fusionner; marier; annexer; apparier; coupler; enchaîner

Wiktionary: souder

souder

verb

joindre des pièces de métal ensemble, au moyen d’une composition métallique fusible.
- souder → lassen; solderen

Cross Translation:

From	To	Via
• souder	→ aaneenbreien	↔ knit — to join closely together
• souder	→ solderen	↔ solder — to join with solder
• souder	→ lassen; wellen	↔ weld — to join materials (especially metals) by applying heat
• souder	→ solderen	↔ löten — Technik: Metallteile verbinden, indem man ein anderes Metall (Lot) verflüssigt und zwischen die Teile bringt

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van souder