Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: batte

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: batte

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. battre:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor batte (Frans) in het Nederlands

batte:


Synoniemen voor "batte":


Wiktionary: batte

Cross Translation:
FromToVia
• batte → knuppel; slaghout ↔ bat — club

batte vorm van battre:

battre werkwoord (bats, bat, battons, battez, )

  1. battre (taper; frapper; donner des coups de marteau; )
    slaan; bonken; rammen; hameren
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • bonken werkwoord (bonk, bonkt, bonkte, bonkten, gebonkt)
    • rammen werkwoord (ram, ramt, ramde, ramden, geramd)
    • hameren werkwoord (hamer, hamert, hamerde, hamerden, gehamerd)
  2. battre (frapper; cliqueter; toquer; )
    aantikken; kloppen; tikken; aankloppen
    • aantikken werkwoord (tik aan, tikt aan, tikte aan, tikten aan, aangetikt)
    • kloppen werkwoord (klop, klopt, klopte, klopten, geklopt)
    • tikken werkwoord (tik, tikt, tikte, tikten, getikt)
    • aankloppen werkwoord (klop aan, klopt aan, klopte aan, klopten aan, aangeklopt)
  3. battre (combattre)
    bestrijden; bevechten; bekampen
    • bestrijden werkwoord (bestrijd, bestrijdt, bestreed, bestreden, bestreden)
    • bevechten werkwoord (bevecht, bevocht, bevochten, bevochten)
    • bekampen werkwoord (bekamp, bekampt, bekampte, bekampten, bekampt)
  4. battre (cogner; frapper; fouetter; taper; heurter)
    slaan; meppen; hengsten; timmeren; hard slaan
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • meppen werkwoord (mep, mept, mepte, mepten, gemept)
    • hengsten werkwoord (hengst, hengstte, hengstten, gehengst)
    • timmeren werkwoord (timmer, timmert, timmerde, timmerden, getimmerd)
    • hard slaan werkwoord
  5. battre (toucher; atteindre)
    treffen; beroeren; raken
    • treffen werkwoord (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • beroeren werkwoord (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)
    • raken werkwoord (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  6. battre (remuer; tourner; agiter; )
    roeren; omroeren
    • roeren werkwoord (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
    • omroeren werkwoord (roer om, roert om, roerde om, roerden om, omgeroerd)
  7. battre (baratter)
    karnen
    • karnen werkwoord (karn, karnt, karnde, karnden, gekarnd)
  8. battre (cliqueter; tinter; claquer)
    klakken; kleppen
    • klakken werkwoord (klak, klakt, klakte, klakten, geklakt)
    • kleppen werkwoord (klep, klept, klepte, klepten, geklept)
  9. battre (donner des coups de marteau; frapper; taper)
    hameren; kloppen met een hamer
  10. battre (secouer)
    afkloppen
    • afkloppen werkwoord (klop af, klopt af, klopte af, klopten af, afgeklopt)
  11. battre (battre les oeufs; fouetter)
    klutsen
    • klutsen werkwoord (kluts, klutst, klutste, klutsten, geklutst)
  12. battre (frapper; tabasser; donner des coups de marteau; )
    beuken; rammen
    • beuken werkwoord (beuk, beukt, beukte, beukten, gebeukt)
    • rammen werkwoord (ram, ramt, ramde, ramden, geramd)
  13. battre (claquer)
    klapperen
    • klapperen werkwoord (klapper, klappert, klapperde, klapperden, geklapperd)

Conjugations for battre:

Présent
  1. bats
  2. bats
  3. bat
  4. battons
  5. battez
  6. battent
imparfait
  1. battais
  2. battais
  3. battait
  4. battions
  5. battiez
  6. battaient
passé simple
  1. battis
  2. battis
  3. battit
  4. battîmes
  5. battîtes
  6. battirent
futur simple
  1. battrai
  2. battras
  3. battra
  4. battrons
  5. battrez
  6. battront
subjonctif présent
  1. que je batte
  2. que tu battes
  3. qu'il batte
  4. que nous battions
  5. que vous battiez
  6. qu'ils battent
conditionnel présent
  1. battrais
  2. battrais
  3. battrait
  4. battrions
  5. battriez
  6. battraient
passé composé
  1. ai battu
  2. as battu
  3. a battu
  4. avons battu
  5. avez battu
  6. ont battu
divers
  1. batts!
  2. battez!
  3. battons!
  5. battu
  6. battant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

battre [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le battre (éreinter)
    afbeuken

Vertaal Matrix voor battre:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankloppen acte de frapper à la porte
aantikken acte de toucher; acte de toucher légèrement
afbeuken battre; éreinter
bestrijden dispute; lutte
kleppen soupapes
kloppen battement
raken fait d'affecter; fait de toucher à
tikken tapes
treffen fait d'affecter; fait de toucher à; rencontre
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankloppen battre; claquer; cliqueter; cogner; craqueter; frapper; heurter; taper; taper sur; toquer
aantikken battre; claquer; cliqueter; cogner; craqueter; frapper; heurter; taper; taper sur; toquer
afkloppen battre; secouer
bekampen battre; combattre
beroeren atteindre; battre; toucher actionner; agiter; bouger; mettre en mouvement; mélanger; remuer; se déplacer
bestrijden battre; combattre attaquer; contester; disputer
beuken battre; cogner; donner des coups de marteau; frapper; marteler; tabasser; tamponner; taper; travailler au marteau
bevechten battre; combattre
bonken battre; cogner; donner des coups de marteau; enfoncer à coups de bélier; frapper; heurter; marteler; se heurter contre; tabasser; tamponner; taper; éperonner
hameren battre; cogner; donner des coups de marteau; enfoncer à coups de bélier; frapper; heurter; marteler; se heurter contre; tabasser; tamponner; taper; éperonner continuer à répéter; insister sur
hard slaan battre; cogner; fouetter; frapper; heurter; taper
hengsten battre; cogner; fouetter; frapper; heurter; taper bosser; bûcher; cogner; frapper; gourmer; potasser; taper
karnen baratter; battre
klakken battre; claquer; cliqueter; tinter
klapperen battre; claquer
kleppen battre; claquer; cliqueter; tinter
kloppen battre; claquer; cliqueter; cogner; craqueter; frapper; heurter; taper; taper sur; toquer concorder; correspondre; coïncider; frémir; palpiter; trembler; vibrer; être correct
kloppen met een hamer battre; donner des coups de marteau; frapper; taper
klutsen battre; battre les oeufs; fouetter
meppen battre; cogner; fouetter; frapper; heurter; taper
omroeren agiter; attiser; battre; bouger; brouiller; fatiguer; mettre en émoi; pousser; remuer; toucher légèrement; tourner
raken atteindre; battre; toucher aborder; aboutir à; arriver à; atteindre; atterrir; concerner; faire une saut à; influencer; regarder; remuer; s'agir de; se rapporter à; se retrouver; tomber dans; toucher; émouvoir
rammen battre; cogner; donner des coups de marteau; enfoncer à coups de bélier; frapper; heurter; marteler; se heurter contre; tabasser; tamponner; taper; travailler au marteau; éperonner cogner; frapper; gourmer; taper
roeren agiter; attiser; battre; bouger; brouiller; fatiguer; mettre en émoi; pousser; remuer; toucher légèrement; tourner actionner; agiter; déplacer; mixer; mélanger; remuer; transférer; transposer
slaan battre; cogner; donner des coups de marteau; enfoncer à coups de bélier; fouetter; frapper; heurter; marteler; se heurter contre; tabasser; tamponner; taper; éperonner frapper
tikken battre; claquer; cliqueter; cogner; craqueter; frapper; heurter; taper; taper sur; toquer cliquer (avec le stylet); dactylographier; taper; taper à la machine; écrire à la machine
timmeren battre; cogner; fouetter; frapper; heurter; taper clouer; river; riveter
treffen atteindre; battre; toucher aborder; aboutir à; arriver à; atteindre; atterrir; concerner; croiser; découvrir; faire une saut à; influencer; joindre; remuer; rencontrer; réunir; se rapporter à; se rencontrer; se retrouver; se réunir; se voir; tomber dans; tomber sur; toucher; trouver; émouvoir
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beuken de hêtre; en hêtre

Synoniemen voor "battre":


Wiktionary: battre

battre battre
verb
  1. hoorbaar bewegen
  2. verslaan
  3. een definitieve overwinning boeken op een tegenstander
Cross Translation:
FromToVia
• battre → kloppen; slaan ↔ beat — to hit, to knock, to pound, to strike
• battre → overwinnen; verslaan ↔ beat — to win against
• battre → slaan ↔ beat — to whip
• battre → overwinnen; verslaan; overmeesteren; slaan ↔ best — to beat
• battre → voortdrijven ↔ drive — cause animals to flee out of
• battre → raken; slaan; treffen ↔ hit — to give a blow
• battre → schudden ↔ shuffle — to put in a random order
• battre → slaan; treffen ↔ strike — to hit
• battre → dorsen ↔ thresh — to separate the grain from the straw or husks
• battre → kloppen ↔ throb — To pound or beat rapidly or violently
• battre → trillen; vibreren ↔ throb — To vibrate or pulsate with a steady rhythm
• battre → haren ↔ dengeln — schärfen einer Schneide (meist die einer Sense oder Sichel) durch Klopfen mit einem speziellen Hammer (Dengelhammer)
• battre → dorsen ↔ dreschen — (transitiv) Landwirtschaft: bei Getreide, Hülsenfrüchten u.dgl. die Körner vom Stroh trennen durch Trampeln, Schlagen, Walzen oder mit einer Dreschmaschine
• battre → kloppen; pulseren; palpiteren ↔ pulsieren — dem Pulsschlag entsprechend oder in regelmäßigen Abständen anschwellen und abschwellen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0591 seconde
Page rendered in 1.0 seconds