Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: simuler

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: simuler

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. simuler:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor simuler (Frans) in het Nederlands

simuler:

simuler werkwoord (simule, simules, simulons, simulez, )

  1. simuler (feindre; jouer; jouer la comédie; dramatiser)
    spelen; doen alsof; toneelspelen; zich aanstellen
    • spelen werkwoord (speel, speelt, speelde, speelden, gespeeld)
    • doen alsof werkwoord (doe alsof, doet alsof, deed alsof, deden alsof, alsof gedaan)
    • toneelspelen werkwoord (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)
    • zich aanstellen werkwoord
  2. simuler (jouer; faire du théâtre; dramatiser; )
    acteren; toneelspelen
    • acteren werkwoord (acteer, acteert, acteerde, acteerden, geacteerd)
    • toneelspelen werkwoord (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)
  3. simuler (feindre; prétendre; prétexter; faire semblant; faire l'hypocrite)
    simuleren; fingeren; veinzen; voorwenden
    • simuleren werkwoord (simuleer, simuleert, simuleerde, simuleerden, gesimuleerd)
    • fingeren werkwoord (fingeer, fingeert, fingeerde, fingeerden, gefingeerd)
    • veinzen werkwoord (veins, veinst, veinsde, veinsden, geveinsd)
    • voorwenden werkwoord (wend voor, wendt voor, wendde voor, wendden voor, voorgewend)
  4. simuler (dramatiser; jouer; feindre; jouer la comédie)
    dramatiseren
    • dramatiseren werkwoord (dramatiseer, dramatiseert, dramatiseerde, dramatiseerden, gedramatiseerd)
  5. simuler (feindre; affecter; prétendre; prétexter; faire semblant)
    huichelen
    • huichelen werkwoord (huichel, huichelt, huichelde, huichelden, gehuicheld)
  6. simuler (prétendre; déclarer; argumenter; )
    beweren; verklaren; pretenderen; stellen; voorgeven
    • beweren werkwoord (beweer, beweert, beweerde, beweerden, beweerd)
    • verklaren werkwoord (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
    • pretenderen werkwoord (pretendeer, pretendeert, pretendeerde, pretendeerden, gepretendeerd)
    • stellen werkwoord (stel, stelt, stelde, stelden, gesteld)
    • voorgeven werkwoord (geef voor, geeft voor, gaf voor, gaven voor, voorgegeven)

Conjugations for simuler:

Présent
  1. simule
  2. simules
  3. simule
  4. simulons
  5. simulez
  6. simulent
imparfait
  1. simulais
  2. simulais
  3. simulait
  4. simulions
  5. simuliez
  6. simulaient
passé simple
  1. simulai
  2. simulas
  3. simula
  4. simulâmes
  5. simulâtes
  6. simulèrent
futur simple
  1. simulerai
  2. simuleras
  3. simulera
  4. simulerons
  5. simulerez
  6. simuleront
subjonctif présent
  1. que je simule
  2. que tu simules
  3. qu'il simule
  4. que nous simulions
  5. que vous simuliez
  6. qu'ils simulent
conditionnel présent
  1. simulerais
  2. simulerais
  3. simulerait
  4. simulerions
  5. simuleriez
  6. simuleraient
passé composé
  1. ai simulé
  2. as simulé
  3. a simulé
  4. avons simulé
  5. avez simulé
  6. ont simulé
divers
  1. simule!
  2. simulez!
  3. simulons!
  5. simulé
  6. simulant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor simuler:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beweren affirmation; assertion
stellen postulat; proposition
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acteren dramatiser; faire du théâtre; feindre; figurer; interpréter; jouer; jouer la comédie; simuler faire du théâtre; figurer; interpréter; jouer; participer; prendre part au jeu; se produire; se prêter au jeu
beweren argumenter; attester; avancer; certifier; déclarer; faire semblant; feindre; porter témoignage; prétendre; prétexter; simuler; soutenir; témoigner
doen alsof dramatiser; feindre; jouer; jouer la comédie; simuler
dramatiseren dramatiser; feindre; jouer; jouer la comédie; simuler
fingeren faire l'hypocrite; faire semblant; feindre; prétendre; prétexter; simuler
huichelen affecter; faire semblant; feindre; prétendre; prétexter; simuler
pretenderen argumenter; attester; avancer; certifier; déclarer; faire semblant; feindre; porter témoignage; prétendre; prétexter; simuler; soutenir; témoigner
simuleren faire l'hypocrite; faire semblant; feindre; prétendre; prétexter; simuler
spelen dramatiser; feindre; jouer; jouer la comédie; simuler faire du théâtre; jouer; présenter un spectacle; se produire
stellen argumenter; attester; avancer; certifier; déclarer; faire semblant; feindre; porter témoignage; prétendre; prétexter; simuler; soutenir; témoigner avancer; entamer; lancer; postuler; proposer; présupposer; se présenter comme postulant; soulever; émettre l'opinion
toneelspelen dramatiser; faire du théâtre; feindre; figurer; interpréter; jouer; jouer la comédie; simuler faire du théâtre; figurer; interpréter; jouer; participer; prendre part au jeu; se produire; se prêter au jeu
veinzen faire l'hypocrite; faire semblant; feindre; prétendre; prétexter; simuler
verklaren argumenter; attester; avancer; certifier; déclarer; faire semblant; feindre; porter témoignage; prétendre; prétexter; simuler; soutenir; témoigner clarifier; commenter; expliquer; exposer; illustrer; préciser; tirer au clair; éclaircir
voorgeven argumenter; attester; avancer; certifier; déclarer; faire semblant; feindre; porter témoignage; prétendre; prétexter; simuler; soutenir; témoigner
voorwenden faire l'hypocrite; faire semblant; feindre; prétendre; prétexter; simuler fabuler; imaginer; tramer
zich aanstellen dramatiser; feindre; jouer; jouer la comédie; simuler faire du théâtre; figurer; interpréter; jouer; participer; prendre part au jeu; se produire; se prêter au jeu

Synoniemen voor "simuler":


Wiktionary: simuler

simuler
verb
  1. feindre, imiter, faire paraître réelle une chose qui n’est pas.
simuler
verb
  1. (een ziekte) voorwenden
  2. zich onecht voordoen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0388 seconde
Page rendered in 1.0 seconds