Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: phrase

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: phrase

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. phrase:
  2. phraser:
  3. phrasé:
  4. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor phrase (Frans) in het Nederlands

phrase:

phrase [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la phrase
    zin taalkundig; de zin
  2. la phrase (phrase creuse)
    de frase; loze kreet
    • frase [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • loze kreet [znw.] zelfstandig naamwoord
  3. la phrase (clause; condition; proposition; article; stipulation)
    de zinsnede

Vertaal Matrix voor phrase:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
frase phrase; phrase creuse expression; locution verbale
loze kreet phrase; phrase creuse
zin phrase appétit; ardeur; attention; avantage; coût; désir; entrain; envie; excitation; expression; faim; fascination; ferveur; fort intérêt; goût; importance; locution verbale; lubricité; passion; petit creux; plaisir; prix; sens; utilité; valeur; élan; énergie
zin taalkundig phrase
zinsnede article; clause; condition; phrase; proposition; stipulation

Synoniemen voor "phrase":


Wiktionary: phrase

phrase
noun
  1. (grammaire, fr) séquence de propositions ordonnés en fonction des règles de la grammaire, permettant de décrire quelque chose.
phrase
noun
  1. een serie woorden die gezamenlijk in syntactisch verband een afgerond geheel vormen
Cross Translation:
FromToVia
• phrase → zin ↔ Satz — Linguistik, Syntax: ein abgeschlossener, nach grammatischen Regeln aufgebauter, sprachlich geäußerter Gedanke; speziell: grammatikalische Einheit, bestehend aus einem finiten Verb und allen von diesem Verb verlangten Satzgliedern
• phrase → zin ↔ sentence — grammatically complete series of words consisting of a subject and predicate

phrase vorm van phraser:

phraser werkwoord (phrase, phrases, phrasons, phrasez, )

  1. phraser (formuler; envelopper; tourner; présenter)
    inkleden
    • inkleden werkwoord (kleed in, kleedt in, kleedde in, kleedden in, ingekleed)
  2. phraser (formuler; exprimer)
    fraseren
    • fraseren werkwoord (fraseer, fraseert, fraseerde, fraseerden, gefraseerd)
  3. phraser (formuler; présenter; exprimer)
    formuleren; in een formule brengen

Conjugations for phraser:

Présent
  1. phrase
  2. phrases
  3. phrase
  4. phrasons
  5. phrasez
  6. phrasent
imparfait
  1. phrasais
  2. phrasais
  3. phrasait
  4. phrasions
  5. phrasiez
  6. phrasaient
passé simple
  1. phrasai
  2. phrasas
  3. phrasa
  4. phrasâmes
  5. phrasâtes
  6. phrasèrent
futur simple
  1. phraserai
  2. phraseras
  3. phrasera
  4. phraserons
  5. phraserez
  6. phraseront
subjonctif présent
  1. que je phrase
  2. que tu phrases
  3. qu'il phrase
  4. que nous phrasions
  5. que vous phrasiez
  6. qu'ils phrasent
conditionnel présent
  1. phraserais
  2. phraserais
  3. phraserait
  4. phraserions
  5. phraseriez
  6. phraseraient
passé composé
  1. ai phrasé
  2. as phrasé
  3. a phrasé
  4. avons phrasé
  5. avez phrasé
  6. ont phrasé
divers
  1. phrase!
  2. phrasez!
  3. phrasons!
  5. phrasé
  6. phrasant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor phraser:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
formuleren exprimer; formuler; phraser; présenter exprimer; exprimer per des paroles; formuler
fraseren exprimer; formuler; phraser
in een formule brengen exprimer; formuler; phraser; présenter
inkleden envelopper; formuler; phraser; présenter; tourner

Synoniemen voor "phraser":


phrasé:

phrasé bijvoeglijk naamwoord

  1. phrasé
    gefraseerd

Vertaal Matrix voor phrasé:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gefraseerd phrasé

Synoniemen voor "phrasé":


Wiktionary: phrasé

phrasé
noun
  1. rare|fr Façon de faire des phrases.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van phrase







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0541 seconde
Page rendered in 1.0 seconds