Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: aboutir

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: aboutir

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. aboutir:
  2. aboutir à:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor aboutir (Frans) in het Nederlands

aboutir:

aboutir werkwoord (aboutis, aboutit, aboutissons, aboutissez, )

  1. aboutir (s'écouler; expirer; se passer; )
    voorbijgaan; verstrijken; verlopen; vervallen; vergaan; aflopen
    • voorbijgaan werkwoord (ga voorbij, gaat voorbij, ging voorbij, gingen voorbij, voorbij gegaan)
    • verstrijken werkwoord (verstrijk, verstrijkt, verstreek, verstreken, verstreken)
    • verlopen werkwoord (verloop, verloopt, verliep, verliepen, verlopen)
    • vervallen werkwoord (verval, vervalt, verviel, vervielen, vervallen)
    • vergaan werkwoord (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • aflopen werkwoord (loop af, loopt af, liep af, liepen af, afgelopen)

Conjugations for aboutir:

Présent
  1. aboutis
  2. aboutis
  3. aboutit
  4. aboutissons
  5. aboutissez
  6. aboutissent
imparfait
  1. aboutissais
  2. aboutissais
  3. aboutissait
  4. aboutissions
  5. aboutissiez
  6. aboutissaient
passé simple
  1. aboutis
  2. aboutis
  3. aboutit
  4. aboutîmes
  5. aboutîtes
  6. aboutirent
futur simple
  1. aboutirai
  2. aboutiras
  3. aboutira
  4. aboutirons
  5. aboutirez
  6. aboutiront
subjonctif présent
  1. que j'aboutisse
  2. que tu aboutisses
  3. qu'il aboutisse
  4. que nous aboutissions
  5. que vous aboutissiez
  6. qu'ils aboutissent
conditionnel présent
  1. aboutirais
  2. aboutirais
  3. aboutirait
  4. aboutirions
  5. aboutiriez
  6. aboutiraient
passé composé
  1. ai abouti
  2. as abouti
  3. a abouti
  4. avons abouti
  5. avez abouti
  6. ont abouti
divers
  1. aboutis!
  2. aboutissez!
  3. aboutissons!
  5. abouti
  6. aboutissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor aboutir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vergaan dissolution; décomposition; pourriture; putréfaction
verlopen débauché
verstrijken expiration; écoulement
vervallen expiration; écoulement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aflopen aborder; aboutir; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; descendre; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans aller droit à; aller en pente; conduire ses pas vers; descendre en pente douce; finir; prendre fin; s'achever; s'épuiser; se diriger vers; se rendre à; se terminer; terminer; tirer à sa fin; venir à bout de; venir à expiration
vergaan aborder; aboutir; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; descendre; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans aller à la ruine; corrompre; courir à sa perte; courir à sa ruine; décomposer; dégénérer; délabrer; dépérir; gâcher; gâter; pervertir; pourrir; périr; s'avarier; se corroder; se décomposer; se détériorer; se gâter; se pourrir; se putréfier; sombrer; tomber en pourriture
verlopen aborder; aboutir; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; descendre; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans
verstrijken aborder; aboutir; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; descendre; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans
vervallen aborder; aboutir; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; descendre; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans aller en pente; amoindrir; baisser; couler; descendre en pente douce; diminuer; décliner; décroître; délabrer; dépérir; réduire; s'enfoncer; s'enliser; se délabrer; sombrer; tomber en ruïne
voorbijgaan aborder; aboutir; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; descendre; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans doubler; dépasser; passer; passer devant; rattraper; rejoindre
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vervallen expiré; passé; usé; écoulé
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vergaan corrompu; dégénéré; dépravé; immoral; mal; moisi; passé; perdu; perverti; pourri; putride; ranci
verlopen avili; dans le ruisseau; débauché; expiré; humble; laid; minable; misérable; miteux; moche; passé; pauvre; périmé; vilain; écoulé

Synoniemen voor "aboutir":


Wiktionary: aboutir

aboutir
Cross Translation:
FromToVia
• aboutir → grenzen ↔ abut — to border on

aboutir à:

aboutir à werkwoord

  1. aboutir à (se retrouver; tomber dans; arriver)
    terechtkomen; geraken; verzeilen; belanden
    • terechtkomen werkwoord (kom terecht, komt terecht, kwam terecht, kwamen terecht, terechtgekomen)
    • geraken werkwoord (geraak, geraakt, geraakte, geraakten, geraakt)
    • verzeilen werkwoord
    • belanden werkwoord (beland, belandt, belandde, belandden, beland)
  2. aboutir à (avoir pour conséquence; avoir pour résultat; se déverser dans; causer)
    resulteren; uitmonden; tot gevolg hebben; resultaat
    • resulteren werkwoord (resulteer, resulteert, resulteerde, resulteerden, geresulteerd)
    • uitmonden werkwoord (mond uit, mondt uit, mondde uit, mondden uit, uitgemond)
    • tot gevolg hebben werkwoord (heb tot gevolg, hebt tot gevolg, had tot gevolg, hadden tot gevolg, tot gevolg gehad)
    • resultaat werkwoord
  3. aboutir à (résulter; atteindre; culminer)
    resulteren; uitvloeien in; uitkomen bij
    • resulteren werkwoord (resulteer, resulteert, resulteerde, resulteerden, geresulteerd)
    • uitvloeien in werkwoord (vloei uit in, vloeit uit in, vloeide uit in, vloeiden uit in, uitgevloeid in)
    • uitkomen bij werkwoord
  4. aboutir à (avoir pour conséquence)
    uitkomen op; eindigen op
    • uitkomen op werkwoord (kom uit op, komt uit op, kwam uit op, kwamen uit op, uitgekomen op)
    • eindigen op werkwoord
  5. aboutir à (mener à)
    uitdraaien op iets; uitpakken; uitlopen
    • uitdraaien op iets werkwoord
    • uitpakken werkwoord (pak uit, pakt uit, pakte uit, pakten uit, uitgepakt)
    • uitlopen werkwoord (loop uit, loopt uit, liep uit, liepen uit, uitgelopen)
  6. aboutir à (arriver à; atterrir; atteindre; )
    treffen; terechtkomen; raken
    • treffen werkwoord (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • terechtkomen werkwoord (kom terecht, komt terecht, kwam terecht, kwamen terecht, terechtgekomen)
    • raken werkwoord (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  7. aboutir à (viser; diriger)
    aansturen
    • aansturen werkwoord (stuur aan, stuurt aan, stuurde aan, stuurden aan, aangestuurd)
  8. aboutir à (s'écouler; expirer; se passer; )
    voorbijgaan; verstrijken; verlopen; vervallen; vergaan; aflopen
    • voorbijgaan werkwoord (ga voorbij, gaat voorbij, ging voorbij, gingen voorbij, voorbij gegaan)
    • verstrijken werkwoord (verstrijk, verstrijkt, verstreek, verstreken, verstreken)
    • verlopen werkwoord (verloop, verloopt, verliep, verliepen, verlopen)
    • vervallen werkwoord (verval, vervalt, verviel, vervielen, vervallen)
    • vergaan werkwoord (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • aflopen werkwoord (loop af, loopt af, liep af, liepen af, afgelopen)

Vertaal Matrix voor aboutir à:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
raken fait d'affecter; fait de toucher à
resultaat aboutissant; aboutissement; conséquence; effet; issue; résultat
terechtkomen arrivée à bon port; arrivée à destination; arrivée à l'endroit voulu; atterrissage; descente
treffen fait d'affecter; fait de toucher à; rencontre
vergaan dissolution; décomposition; pourriture; putréfaction
verlopen débauché
verstrijken expiration; écoulement
vervallen expiration; écoulement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aansturen aboutir à; diriger; viser
aflopen aborder; aboutir; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; descendre; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans aller droit à; aller en pente; conduire ses pas vers; descendre en pente douce; finir; prendre fin; s'achever; s'épuiser; se diriger vers; se rendre à; se terminer; terminer; tirer à sa fin; venir à bout de; venir à expiration
belanden aboutir à; arriver; se retrouver; tomber dans
eindigen op aboutir à; avoir pour conséquence
geraken aboutir à; arriver; se retrouver; tomber dans arriver par hasard; se trouver
raken aborder; aboutir à; arriver à; atteindre; atterrir; se retrouver; tomber dans atteindre; battre; concerner; faire une saut à; influencer; regarder; remuer; s'agir de; se rapporter à; toucher; émouvoir
resultaat aboutir à; avoir pour conséquence; avoir pour résultat; causer; se déverser dans
resulteren aboutir à; atteindre; avoir pour conséquence; avoir pour résultat; causer; culminer; résulter; se déverser dans
terechtkomen aborder; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; se retrouver; tomber dans arriver dans; aterrir dans; descendre; se poser; se poser à terre; se retrouver; tomber; échouer
tot gevolg hebben aboutir à; avoir pour conséquence; avoir pour résultat; causer; se déverser dans
treffen aborder; aboutir à; arriver à; atteindre; atterrir; se retrouver; tomber dans atteindre; battre; concerner; croiser; découvrir; faire une saut à; influencer; joindre; remuer; rencontrer; réunir; se rapporter à; se rencontrer; se réunir; se voir; tomber sur; toucher; trouver; émouvoir
uitdraaien op iets aboutir à; mener à
uitkomen bij aboutir à; atteindre; culminer; résulter
uitkomen op aboutir à; avoir pour conséquence
uitlopen aboutir à; mener à germer; naître de; pousser; prendre sa source
uitmonden aboutir à; avoir pour conséquence; avoir pour résultat; causer; se déverser dans déverser ses eaux dans; se jeter dans
uitpakken aboutir à; mener à décompresser
uitvloeien in aboutir à; atteindre; culminer; résulter déverser ses eaux dans; se jeter dans
vergaan aborder; aboutir; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; descendre; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans aller à la ruine; corrompre; courir à sa perte; courir à sa ruine; décomposer; dégénérer; délabrer; dépérir; gâcher; gâter; pervertir; pourrir; périr; s'avarier; se corroder; se décomposer; se détériorer; se gâter; se pourrir; se putréfier; sombrer; tomber en pourriture
verlopen aborder; aboutir; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; descendre; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans
verstrijken aborder; aboutir; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; descendre; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans
vervallen aborder; aboutir; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; descendre; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans aller en pente; amoindrir; baisser; couler; descendre en pente douce; diminuer; décliner; décroître; délabrer; dépérir; réduire; s'enfoncer; s'enliser; se délabrer; sombrer; tomber en ruïne
verzeilen aboutir à; arriver; se retrouver; tomber dans
voorbijgaan aborder; aboutir; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; descendre; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans doubler; dépasser; passer; passer devant; rattraper; rejoindre
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vervallen expiré; passé; usé; écoulé
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitpakken extraire
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vergaan corrompu; dégénéré; dépravé; immoral; mal; moisi; passé; perdu; perverti; pourri; putride; ranci
verlopen avili; dans le ruisseau; débauché; expiré; humble; laid; minable; misérable; miteux; moche; passé; pauvre; périmé; vilain; écoulé

Verwante vertalingen van aboutir







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1303 seconde
Page rendered in 1.0 seconds