Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. hospitalité:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor hospitalité (Frans) in het Nederlands

hospitalité:

hospitalité [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'hospitalité (gentillesse; bienveillance; amabilité; )
    de gastvrijheid; de hartelijkheid
  2. l'hospitalité (amabilité; courtoisie)
    de vriendelijkheid; de aardigheid

Vertaal Matrix voor hospitalité:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aardigheid amabilité; courtoisie; hospitalité badinage; blague; boutade; cadeau; canard; cocasserie; comique; contentement; don; dons; drôlerie; esprit; farce; folie; gentillesse; histoire drôle; humour; joie; petit cadeau; petit rien; plaisanterie; plaisir; présent; raillerie; rigolade; satisfaction; sottise; trait d'esprit
gastvrijheid amabilité; bienveillance; bonté; cordialité; gentillesse; hospitalité; jovialité
hartelijkheid amabilité; bienveillance; bonté; cordialité; gentillesse; hospitalité; jovialité affabilité; amabilité; amitié; bienveillance; douceur; enjouement; jovialité; passion; tendresse
vriendelijkheid amabilité; courtoisie; hospitalité

Synoniemen voor "hospitalité":


Wiktionary: hospitalité

hospitalité hospitalité
noun
  1. hartelijkheid voor gasten

Cross Translation:
FromToVia
hospitalité gastvrijheid GastfreundschaftBereitschaft, Gäste freundlich aufzunehmen

Computer vertaling door derden: