Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: établi

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: établi

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. établi:
  2. établir:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor établi (Frans) in het Nederlands

établi:

établi bijvoeglijk naamwoord

  1. établi (situé)
    gevestigd; gezeten
  2. établi (fondé)
    opgericht; gesticht
  3. établi (définitif; définitivement; permanent; )
    vastgesteld; definitief; vaststaand; permanent

établi [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'établi (chevalet)
    de werkbank
  2. l'établi
    de schaafbank

Vertaal Matrix voor établi:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gesticht clinique psychiatrique; maison de fous
permanent boucles; cheveux bouclés; cheveux frisés; permanente
schaafbank établi
werkbank chevalet; établi
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
definitief certain; définitif; définitivement; fixe; irrévocable; permanent; pour de bon; pour toujours; établi définitivement; pour de bon; pour toujours
gevestigd situé; établi bien établi; demeurant; domiciliant; en place; installé; résidant; siégeant
gezeten situé; établi assis; sédentaire
permanent certain; définitif; définitivement; fixe; irrévocable; permanent; pour de bon; pour toujours; établi constamment; constant; continu; continuel; continuelle; continuellement; d'affilé; définitivement; incessant; ininterrompu; permanent; perpétuellement; pour de bon; pour toujours; sans cesse; sans interruption; sans relâche; toujours; tout le temps; éternellement
vaststaand certain; définitif; définitivement; fixe; irrévocable; permanent; pour de bon; pour toujours; établi absolu; absolument; assurément; catégorique; catégoriquement; certain; certainement; complètement; d'une façon décidée; décidé; ferme; final; formel; formellement; inconditionnel; inconditionnellement; incontestable; incontestablement; indubitable; indéniable; pertinemment; pertinent; positivement; sans aucun doute; sans conditions; sans doute; sans réserve; sûr
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gesticht fondé; établi
opgericht fondé; établi
vastgesteld certain; définitif; définitivement; fixe; irrévocable; permanent; pour de bon; pour toujours; établi

Synoniemen voor "établi":


Wiktionary: établi

établi
noun
  1. Table destinée au travail de certains métiers manuels

établir:

établir werkwoord (établis, établit, établissons, établissez, )

  1. établir (fonder; instaurer; élever; )
    oprichten; stichten; instellen; invoeren
    • oprichten werkwoord (richt op, richtte op, richtten op, opgericht)
    • stichten werkwoord (sticht, stichtte, stichtten, gesticht)
    • instellen werkwoord (stel in, stelt in, stelde in, stelden in, ingesteld)
    • invoeren werkwoord (voer in, voert in, voerde in, voerden in, ingevoerd)
  2. établir (s'installer; fonder; se nicher; coloniser)
    koloniseren; vestigen; settelen
    • koloniseren werkwoord (koloniseer, koloniseert, koloniseerde, koloniseerden, gekoloniseerd)
    • vestigen werkwoord (vestig, vestigt, vestigde, vestigden, gevestigd)
    • settelen werkwoord (settel, settelt, settelde, settelden, gesetteld)
  3. établir (déterminer; définir; constater; )
    vaststellen; determineren; bepalen
    • vaststellen werkwoord (stel vast, stelt vast, stelde vast, stelden vast, vastgesteld)
    • determineren werkwoord (determineer, determineert, determineerde, determineerden, gedetermineerd)
    • bepalen werkwoord (bepaal, bepaalt, bepaalde, bepaalden, bepaalt)
  4. établir (baser; fonder; appuyer; asseoir; s'établir)
    baseren; funderen
    • baseren werkwoord (baseer, baseert, baseerde, baseerden, gebaseerd)
    • funderen werkwoord (fundeer, fundeert, fundeerde, fundeerden, gefundeerd)
  5. établir (fonder; baser; s'établir)
    aarden; gronden
    • aarden werkwoord (aard, aardt, aardde, aardden, geaard)
    • gronden werkwoord (grond, grondt, grondde, grondden, gegrond)
  6. établir (former; créer)
    formeren
    • formeren werkwoord (formeer, formeert, formeerde, formeerden, geformeerd)
  7. établir (baser; fonder; instaurer; )
    grondvesten; funderen; gronden
    • grondvesten werkwoord (grondvest, grondvestte, grondvestten, gegrondvest)
    • funderen werkwoord (fundeer, fundeert, fundeerde, fundeerden, gefundeerd)
    • gronden werkwoord (grond, grondt, grondde, grondden, gegrond)

Conjugations for établir:

Présent
  1. établis
  2. établis
  3. établit
  4. établissons
  5. établissez
  6. établissent
imparfait
  1. établissais
  2. établissais
  3. établissait
  4. établissions
  5. établissiez
  6. établissaient
passé simple
  1. établis
  2. établis
  3. établit
  4. établîmes
  5. établîtes
  6. établirent
futur simple
  1. établirai
  2. établiras
  3. établira
  4. établirons
  5. établirez
  6. établiront
subjonctif présent
  1. que j'établisse
  2. que tu établisses
  3. qu'il établisse
  4. que nous établissions
  5. que vous établissiez
  6. qu'ils établissent
conditionnel présent
  1. établirais
  2. établirais
  3. établirait
  4. établirions
  5. établiriez
  6. établiraient
passé composé
  1. ai établi
  2. as établi
  3. a établi
  4. avons établi
  5. avez établi
  6. ont établi
divers
  1. établis!
  2. établissez!
  3. établissons!
  5. établi
  6. établissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor établir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bepalen fait d'établir; impérative; prescription; proclamation
instellen mise au point; réglage
vaststellen fait d'établir
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aarden baser; fonder; s'établir; établir mettre à la terre; s'habituer à; se faire à; se familiariser
baseren appuyer; asseoir; baser; fonder; s'établir; établir
bepalen constater; définir; déterminer; estimer; identifier; qualifier; vérifier; établir décrire; définir; déterminer; estimer
determineren constater; définir; déterminer; estimer; identifier; qualifier; vérifier; établir
formeren créer; former; établir
funderen appuyer; asseoir; baser; dresser; fonder; instaurer; s'établir; édifier; élever; ériger; établir faire une substruction de pilotis
gronden baser; dresser; fonder; instaurer; s'établir; édifier; élever; ériger; établir abreuver
grondvesten baser; dresser; fonder; instaurer; s'établir; édifier; élever; ériger; établir
instellen dresser; fonder; instaurer; édifier; élever; ériger; établir régler
invoeren dresser; fonder; instaurer; édifier; élever; ériger; établir entrer; entrer dans; importer
koloniseren coloniser; fonder; s'installer; se nicher; établir
oprichten dresser; fonder; instaurer; édifier; élever; ériger; établir bâtir; construire; dresser; mettre quelque chose debout; édifier; ériger
settelen coloniser; fonder; s'installer; se nicher; établir
stichten dresser; fonder; instaurer; édifier; élever; ériger; établir
vaststellen constater; définir; déterminer; estimer; identifier; qualifier; vérifier; établir constater; déterminer
vestigen coloniser; fonder; s'installer; se nicher; établir

Synoniemen voor "établir":


Wiktionary: établir

établir
verb
  1. een fundering aanbrengen
  2. het in het leven roepen van een organisatie
  3. stichten
Cross Translation:
FromToVia
• établir → implementeren; toepassen; uitwerken ↔ implement — bring about
• établir → vestigen; stichten; oprichten ↔ etablieren — (transitiv) etwas dauerhaft einrichten, ins Leben rufen

Verwante vertalingen van établi







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0986 seconde
Page rendered in 1.0 seconds