Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- repoussant:
-
repousser:
- verwijderen; afnemen; ecarteren; weghalen; lichten; verplaatsen; wegnemen; wegdoen; wegbrengen; afzonderen; vervreemden; wegwerken; uitstellen; verschuiven; vertragen; opschuiven; opschorten; voor zich uitschuiven; rekken; uitsluiten; buitensluiten; verzetten; plaats maken; abstineren; onthouden; afwijzen; afwimpelen; bedanken; afslaan; terugdringen; terugdrijven; verwerpen; afkeuren; afstemmen; wegsturen; afschepen; schuivend verplaatsen; verdedigen; verweren; afweren; weren; afhouden; opduwen; afschrikken; verschrikken; bang maken; verstoten; wegduwen; wegdrukken; wegschuiven; wegdringen; terughouden; evacueren; leegruimen; ontruimen; versmaden; laten passeren; terugwijzen; afketsen; wegstemmen; afduwen
-
Wiktionary:
- repoussant → afschuwelijk, ijselijk, afgrijselijk, verfoeilijk, abominabel, gemeen, onguur, ploertig, rottig, vuig
- repousser → afslaan, afwijzen, verwerpen, weigeren, wraken, nee zeggen tegen, afkeuren, terugwijzen, vertikken, retourneren, terugbezorgen, terugsturen, heruitzenden, het oneens zijn, afstoten, verdringen, verduwen, wegdringen, wegduwen, wegstoten, uitdrijven, verdrijven, verjagen, wegdrijven, wegjagen
- repousser → uitstellen, verschuiven, achterstellen, afweren, verjagen, afstoten
Frans
Uitgebreide vertaling voor repoussant (Frans) in het Nederlands
repoussant:
-
repoussant (horrible; affreux; atroce)
afschuwelijk; afschrikwekkend; afschuwwekkend; monsterlijk-
afschuwelijk bijvoeglijk naamwoord
-
afschrikwekkend bijvoeglijk naamwoord
-
afschuwwekkend bijvoeglijk naamwoord
-
monsterlijk bijvoeglijk naamwoord
-
-
repoussant (ayant mal au coeur; désolant; morne; pris de nausées; dégoûtant; écoeuré; maladif; malsain; indisposé; dégueulasse; écoeurant; morose; sordidement; insalubre; répugnant; malpropre; inconsolable; choquant; mélancolique; immonde; révoltant; crasseux; patraque; salement)
misselijk; onpasselijk; naar; onwel-
misselijk bijvoeglijk naamwoord
-
onpasselijk bijvoeglijk naamwoord
-
naar bijvoeglijk naamwoord
-
onwel bijvoeglijk naamwoord
-
-
repoussant (dégoûtant; répugnant; insipide; répulsif; peu appétissant)
afstotelijk voor zintuigen; lelijk-
afstotelijk voor zintuigen bijvoeglijk naamwoord
-
lelijk bijvoeglijk naamwoord
-
-
repoussant (dégoûtant; répugnant; répulsif; écoeurant)
weerzinwekkend; afstotend voor zintuigen; lelijk; afschuwelijk-
weerzinwekkend bijvoeglijk naamwoord
-
afstotend voor zintuigen bijvoeglijk naamwoord
-
lelijk bijvoeglijk naamwoord
-
afschuwelijk bijvoeglijk naamwoord
-
-
repoussant (dégoûtant; peu appétissant; répugnant; insipide; répulsif)
walgelijk; onsmakelijk; onappetijtelijk-
walgelijk bijvoeglijk naamwoord
-
onsmakelijk bijvoeglijk naamwoord
-
onappetijtelijk bijvoeglijk naamwoord
-
-
repoussant (désagréable; choquant; répugnant; dégoûtant; fâcheux; écoeurant; malpropre; révoltant; crasseux; salement; sordidement)
Vertaal Matrix voor repoussant:
Synoniemen voor "repoussant":
Wiktionary: repoussant
repoussant
adjective
-
Qui inspirer de l’aversion, du dégoût.
- repoussant → afschuwelijk; ijselijk; afgrijselijk; verfoeilijk; abominabel; gemeen; onguur; ploertig; rottig; vuig
repoussant vorm van repousser:
repousser werkwoord (repousse, repousses, repoussons, repoussez, repoussent, repoussais, repoussait, repoussions, repoussiez, repoussaient, repoussai, repoussas, repoussa, repoussâmes, repoussâtes, repoussèrent, repousserai, repousseras, repoussera, repousserons, repousserez, repousseront)
-
repousser (éloigner; renvoyer; écarter; se débarrasser de; chasser; expulser; aliéner)
-
repousser (faire traîner les choses en longueur; reporter; ajourner; renvoyer; temporiser)
-
repousser (refuser la porte; exclure; excepter; chasser; éliminer)
-
repousser (déplacer; pousser)
-
repousser (s'abstenir; rejeter; refuser; s'abstenir de)
-
repousser (refouler)
-
repousser (désapprouver; condamner)
-
repousser (refuser; renvoyer; rejeter; détourner; éconduire)
-
repousser (faire coulisser)
verschuiven; voor zich uitschuiven; schuivend verplaatsen-
voor zich uitschuiven werkwoord
-
schuivend verplaatsen werkwoord
-
repousser (défendre; se défendre; rejeter; écarter; se débattre; résister; parer; résister à)
-
repousser (contenir; enrayer; chasser; lutter conte; se protéger de)
-
repousser (pousser)
-
repousser (effrayer; faire fuir; pousser; renvoyer)
-
repousser (rejeter; nier; renier; répudier; renoncer à; déshériter)
-
repousser (éloigner en poussant; bousculer; refouler)
-
repousser (écarter)
-
repousser (évacuer; écarter; s'éloigner)
-
repousser (refuser; rejeter)
-
repousser (renvoyer par un vote; rejeter; blackbouler; mettre en minorité)
-
repousser (donner une poussée; bousculer)
Conjugations for repousser:
Présent
- repousse
- repousses
- repousse
- repoussons
- repoussez
- repoussent
imparfait
- repoussais
- repoussais
- repoussait
- repoussions
- repoussiez
- repoussaient
passé simple
- repoussai
- repoussas
- repoussa
- repoussâmes
- repoussâtes
- repoussèrent
futur simple
- repousserai
- repousseras
- repoussera
- repousserons
- repousserez
- repousseront
subjonctif présent
- que je repousse
- que tu repousses
- qu'il repousse
- que nous repoussions
- que vous repoussiez
- qu'ils repoussent
conditionnel présent
- repousserais
- repousserais
- repousserait
- repousserions
- repousseriez
- repousseraient
passé composé
- ai repoussé
- as repoussé
- a repoussé
- avons repoussé
- avez repoussé
- ont repoussé
divers
- repousse!
- repoussez!
- repoussons!
- repoussé
- repoussant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor repousser:
Synoniemen voor "repousser":
Wiktionary: repousser
repousser
Cross Translation:
verb
repousser
-
Pousser en arrière, rejeter ; faire reculer quelqu’un, écarter de soi quelque chose.
- repousser → afslaan; afwijzen; verwerpen; weigeren; wraken; nee zeggen tegen; afkeuren; terugwijzen; vertikken; retourneren; terugbezorgen; terugsturen; heruitzenden; het oneens zijn; afstoten; verdringen; verduwen; wegdringen; wegduwen; wegstoten; uitdrijven; verdrijven; verjagen; wegdrijven; wegjagen
verb
-
(overgankelijk) van de hand doen
-
afwijzen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• repousser | → uitstellen; verschuiven; achterstellen | ↔ postpone — to delay or put off an event |
• repousser | → afweren; verjagen | ↔ repel — to put off |
• repousser | → afstoten | ↔ repel — physics: to force away |
Computer vertaling door derden: