Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: déverser

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: déverser

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. déverser:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor déverser (Frans) in het Nederlands

déverser:

déverser werkwoord (déverse, déverses, déversons, déversez, )

  1. déverser (verser; vider; arroser)
    schenken; gieten; uitstorten
    • schenken werkwoord (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
    • gieten werkwoord (giet, giette, gietten, gegoten)
    • uitstorten werkwoord (stort uit, stortte uit, stortten uit, uitgestort)
  2. déverser (transvaser)
    overhevelen; overtappen
    • overhevelen werkwoord (hevel over, hevelt over, hevelde over, hevelden over, overgeheveld)
    • overtappen werkwoord (tap over, tapt over, tapte over, tapten over, overgetapt)
  3. déverser (gauchir; faire ventre)
    uitwijken; uit de weg gaan
    • uitwijken werkwoord
    • uit de weg gaan werkwoord (ga uit de weg, gaat uit de weg, ging uit de weg, gingen uit de weg, gingen uit de weg)
  4. déverser (dérouler; se dérouler; se retirer; débouler)
    uitrollen; ontrollen; afrollen
    • uitrollen werkwoord (rol uit, rolt uit, rolde uit, rolden uit, uitgerold)
    • ontrollen werkwoord (ontrol, ontrolt, ontrolde, ontrolden, ontrold)
    • afrollen werkwoord (rol af, rolt af, rolde af, rolden af, afgerold)
  5. déverser (écouler; couler)
    afvoeren; doen wegvloeien
  6. déverser (verser; débarrasser; boire; )
    uitschenken
    • uitschenken werkwoord (schenk uit, schenkt uit, schonk uit, schonken uit, uitgeschonken)
  7. déverser (décharger; verser; débarrasser; vider)
    ledigen; uitgieten; leeggieten; leegmaken
    • ledigen werkwoord (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
    • uitgieten werkwoord (giet uit, goot uit, goten uit, uitgegoten)
    • leeggieten werkwoord (giet leeg, goot leeg, goten leeg, leeggegoten)
    • leegmaken werkwoord (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
  8. déverser (vider; décharger)
    leegstorten
    • leegstorten werkwoord (stort leeg, stortte leeg, stortten leeg, leeggestort)
  9. déverser (évacuer; éjecter; décharger; )
    afvoeren; lozen; afscheiden; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
    • afvoeren werkwoord (voer af, voert af, voerde af, voerden af, afgevoerd)
    • lozen werkwoord (loos, loost, loosde, loosden, geloosd)
    • afscheiden werkwoord (scheid af, scheidt af, scheidde af, scheidden af, afgescheiden)
    • uitscheiden werkwoord (scheid uit, scheidt uit, scheidde uit, scheidden uit, uitgescheiden)
    • uitstoten werkwoord (stoot uit, stootte uit, uitgestoten)
    • uitwerpen werkwoord (werp uit, werpt uit, wierp uit, wierpen uit, uitgeworpen)
  10. déverser (dérouler; écouler; faire écouler l'eau)
    spuien; water afvoeren; uitwateren; water lozen

Conjugations for déverser:

Présent
  1. déverse
  2. déverses
  3. déverse
  4. déversons
  5. déversez
  6. déversent
imparfait
  1. déversais
  2. déversais
  3. déversait
  4. déversions
  5. déversiez
  6. déversaient
passé simple
  1. déversai
  2. déversas
  3. déversa
  4. déversâmes
  5. déversâtes
  6. déversèrent
futur simple
  1. déverserai
  2. déverseras
  3. déversera
  4. déverserons
  5. déverserez
  6. déverseront
subjonctif présent
  1. que je déverse
  2. que tu déverses
  3. qu'il déverse
  4. que nous déversions
  5. que vous déversiez
  6. qu'ils déversent
conditionnel présent
  1. déverserais
  2. déverserais
  3. déverserait
  4. déverserions
  5. déverseriez
  6. déverseraient
passé composé
  1. ai déversé
  2. as déversé
  3. a déversé
  4. avons déversé
  5. avez déversé
  6. ont déversé
divers
  1. déverse!
  2. déversez!
  3. déversons!
  5. déversé
  6. déversant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor déverser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afrollen déroulement
gieten averse; pluie battante; pluie torrentielle
leeggieten acte de vider; vidage
leegmaken décharge; déchargement
lozen dégorgement; déversement; vidange; écoulement; évacuation
ontrollen déroulement
spuien dégorgement; déversement; vidange; écoulement; évacuation
uitgieten acte de vider; vidage
uitrollen action de dérouler; déroulement
uitscheiden achèvement; action d'arrêter; fin; terminaison
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afrollen débouler; dérouler; déverser; se dérouler; se retirer
afscheiden décharger; dégager; déporter; déverser; excréter; éjecter; évacuer dissocier; découpler; détacher; fissionner; isoler; séparer
afvoeren couler; décharger; dégager; déporter; déverser; excréter; écouler; éjecter; évacuer déporter; emmener; emporter; porter; remporter
doen wegvloeien couler; déverser; écouler
gieten arroser; déverser; verser; vider pleuvoir à flots; pleuvoir à sceaux; pleuvoir à torrents; pleuvoir à verse
ledigen débarrasser; décharger; déverser; verser; vider achever; boire; débarrasser; débourrer; dégarnir; emporter; enlever; finir; retirer; se vider; sortir; terminer; verser; vider; évacuer
leeggieten débarrasser; décharger; déverser; verser; vider
leegmaken débarrasser; décharger; déverser; verser; vider achever; boire; débarrasser; débourrer; dégarnir; emporter; enlever; finir; retirer; se vider; sortir; terminer; verser; vider; évacuer
leegstorten décharger; déverser; vider
lozen décharger; dégager; déporter; déverser; excréter; éjecter; évacuer
ontrollen débouler; dérouler; déverser; se dérouler; se retirer
overhevelen déverser; transvaser
overtappen déverser; transvaser
schenken arroser; déverser; verser; vider accorder; ajouter en versant; avantager; céder; distribuer; donner; donner cadeau; faire présent de; faire un don; favoriser; fournir; gratifier; livrer; offrir; passer; privilégier; procurer; remettre; remettre en versant; remplir les verres à nouveau; verser; verser encore un peu
spuien dérouler; déverser; faire écouler l'eau; écouler exprimer; manifester
uit de weg gaan déverser; faire ventre; gauchir échapper à; éviter
uitgieten débarrasser; décharger; déverser; verser; vider
uitrollen débouler; dérouler; déverser; se dérouler; se retirer
uitscheiden décharger; dégager; déporter; déverser; excréter; éjecter; évacuer abandonner; arrêter; cesser; laisser; renoncer à
uitschenken boire; débarrasser; décharger; déverser; se vider; verser; vider; évacuer
uitstorten arroser; déverser; verser; vider
uitstoten décharger; dégager; déporter; déverser; excréter; éjecter; évacuer bannir; chasser; exiler; exorciser; expulser; mettre au ban
uitwateren dérouler; déverser; faire écouler l'eau; écouler
uitwerpen décharger; dégager; déporter; déverser; excréter; éjecter; évacuer exclure; expulser; flanquer à la porte; jeter dehors; vider; éjecter
uitwijken déverser; faire ventre; gauchir fuir; s'abriter; s'enfuir; s'exiler; s'écarter; se cacher; se mettre à l'abri; se réfugier; émigrer
water afvoeren dérouler; déverser; faire écouler l'eau; écouler
water lozen dérouler; déverser; faire écouler l'eau; écouler

Synoniemen voor "déverser":


Wiktionary: déverser

déverser
verb
  1. iets uitwerpen, kwijt zien te raken, gewoonlijk een vloeistof
Cross Translation:
FromToVia
• déverser → morsen ↔ spill — transitive: to drop something so that it spreads out

Verwante vertalingen van déverser







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0560 seconde
Page rendered in 1.0 seconds