Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: fracture

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: fracture

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. fracture:
  2. fracturer:
  3. fracturé:
  4. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor fracture (Frans) in het Nederlands

fracture:

fracture [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la fracture (interruption; rupture; pause; hernie)
    de breuk; de fractuur
    • breuk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • fractuur [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. la fracture
    de beenbreuk

Vertaal Matrix voor fracture:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beenbreuk fracture
breuk fracture; hernie; interruption; pause; rupture crevasse; fissure; fraction; fêlure; gerçure; interférence; interruption; intervention; nombre fractionnaire; rupture
fractuur fracture; hernie; interruption; pause; rupture

Synoniemen voor "fracture":


Wiktionary: fracture

fracture
noun
  1. rupture avec effort.
fracture
noun
  1. een botbreuk
Cross Translation:
FromToVia
• fracture → breuk ↔ fracture — act of breaking, or something broken
• fracture → breuk ↔ Bruch — das körperliche Brechen, Zertrennen eines Gegenstandes; Materials; der Ort des Brechens; ein Auseinandergehen, Trennen im weitesten Sinne von Gegenständen, Materialien, Verbindungen, Zusammenschlüssen
• fracture → breuk ↔ Bruch — Anatomie: eine Knochenfraktur bei Menschen und Tieren

fracture vorm van fracturer:

fracturer werkwoord (fracture, fractures, fracturons, fracturez, )

  1. fracturer (voler en éclats)
    versplinteren
    • versplinteren werkwoord (versplinter, versplintert, versplinterde, versplinterden, versplinterd)
  2. fracturer (forcer; ouvrir brusquement)
    openrukken
    • openrukken werkwoord (ruk open, rukt open, rukte open, rukten open, opengerukt)

Conjugations for fracturer:

Présent
  1. fracture
  2. fractures
  3. fracture
  4. fracturons
  5. fracturez
  6. fracturent
imparfait
  1. fracturais
  2. fracturais
  3. fracturait
  4. fracturions
  5. fracturiez
  6. fracturaient
passé simple
  1. fracturai
  2. fracturas
  3. fractura
  4. fracturâmes
  5. fracturâtes
  6. fracturèrent
futur simple
  1. fracturerai
  2. fractureras
  3. fracturera
  4. fracturerons
  5. fracturerez
  6. fractureront
subjonctif présent
  1. que je fracture
  2. que tu fractures
  3. qu'il fracture
  4. que nous fracturions
  5. que vous fracturiez
  6. qu'ils fracturent
conditionnel présent
  1. fracturerais
  2. fracturerais
  3. fracturerait
  4. fracturerions
  5. fractureriez
  6. fractureraient
passé composé
  1. ai fracturé
  2. as fracturé
  3. a fracturé
  4. avons fracturé
  5. avez fracturé
  6. ont fracturé
divers
  1. fracture!
  2. fracturez!
  3. fracturons!
  5. fracturé
  6. fracturant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor fracturer:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
openrukken forcer; fracturer; ouvrir brusquement
versplinteren fracturer; voler en éclats

Synoniemen voor "fracturer":


Wiktionary: fracturer

fracturer
verb
  1. tot splinters maken

fracturé:

fracturé bijvoeglijk naamwoord

  1. fracturé (cassé; brisé; fêlé; rompu; en morceaux)
    gebroken; stukgebroken
  2. fracturé (abîmé; endommagé; cassé; )
    beschadigd; kapot; gebarsten; stuk
  3. fracturé (en morceaux; en pièces; cassé; )
    gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk; aan stukken

Vertaal Matrix voor fracturé:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stuk action; article; artillerie; beau morceau; bel homme; branche; canon; canons; catégorie; châssis; composant; comédie; drame; fille du tonnerre; fraction; fragment; groupe parlementaire; ingrédient; ingrédient de base; jolie femme; membre; morceau; part; partie; pièce de théâtre; portion; publication; ration; rayon; section; segment; spectacle; théâtre; titre; tragédie; type épatant; élément de base
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beschadigd abîmé; avarié; brisé; cassé; crevé; déchiré; délabré; détraqué; en dérangement; en lambeaux; en morceaux; en pièces; endommagé; fracturé; fêlé; lacéré; rompu; troué; variolé
kapot abîmé; avarié; brisé; cassé; crevé; dans un état triste; déchiré; délabré; détraqué; détérioré; dévoré; en dérangement; en lambeaux; en morceaux; en pièces; endommagé; fracturé; fêlé; lacéré; rompu; troué; variolé abîmé; brisé; cassé; défectueux; en panne; en pièces
stuk abîmé; avarié; brisé; cassé; crevé; dans un état triste; déchiré; délabré; détraqué; détérioré; dévoré; en dérangement; en lambeaux; en morceaux; en pièces; endommagé; fracturé; fêlé; lacéré; rompu; troué; variolé abîmé; brisé; cassé; défectueux; en dérangement; en panne; en pièces; hors d'usage; hors de service
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan stukken brisé; cassé; dans un état triste; délabré; détérioré; dévoré; en morceaux; en pièces; endommagé; fracturé; fêlé; lacéré; rompu brisé; cassé; défectueux; en panne; en pièces
gebarsten abîmé; avarié; brisé; cassé; crevé; déchiré; délabré; détraqué; en dérangement; en lambeaux; en morceaux; en pièces; endommagé; fracturé; fêlé; lacéré; rompu; troué; variolé
gebroken brisé; cassé; dans un état triste; délabré; détérioré; dévoré; en morceaux; en pièces; endommagé; fracturé; fêlé; lacéré; rompu abîmé; brisé; cassé; courbatu; défectueux; en panne; en pièces; fêlé; rompu
geruineerd brisé; cassé; dans un état triste; délabré; détérioré; dévoré; en morceaux; en pièces; endommagé; fracturé; fêlé; lacéré; rompu banqueroute; faillite
naar de knoppen brisé; cassé; dans un état triste; délabré; détérioré; dévoré; en morceaux; en pièces; endommagé; fracturé; fêlé; lacéré; rompu
stukgebroken brisé; cassé; en morceaux; fracturé; fêlé; rompu

Synoniemen voor "fracturé":


Wiktionary: fracturé

Cross Translation:
FromToVia
• fracturé → verbijzeld; gebroken ↔ broken — having the bone in pieces, fractured

Verwante vertalingen van fracture







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0557 seconde
Page rendered in 1.0 seconds