Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: bouder

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: bouder

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. bouder:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor bouder (Frans) in het Nederlands

bouder:

bouder werkwoord (boude, boudes, boudons, boudez, )

  1. bouder (faire la moue; faire la tête; faire la mine)
    mokken; kniezen
    • mokken werkwoord (mok, mokt, mokte, mokten, gemokt)
    • kniezen werkwoord (knies, kniest, kniesde, kniesden, gekniesd)
  2. bouder (se cabrer; être revêche; se révolter; )
    steigeren; bokken; bokkig zijn
    • steigeren werkwoord (steiger, steigert, steigerde, steigerden, gesteigerd)
    • bokken werkwoord (bok, bokt, bokte, bokten, gebokt)
    • bokkig zijn werkwoord (ben bokkig, bent bokkig, is bokkig, was bokkig, waren bokkig, bokkig geweest)
  3. bouder (faire la tête; broyer du noir; faire la moue; faire la mine)
    een pruillip trekken; bouderen; pruilen
  4. bouder (être furieux; être en colère; éclater; )
    schuimbekken; kwaad zijn; woedend zijn
    • schuimbekken werkwoord (bek schuim, bekt schuim, bekte schuim, bekten schuim, schuimgebekt)
    • kwaad zijn werkwoord (ben kwaad, bent kwaad, was kwaad, waren kwaad, kwaad geweest)
    • woedend zijn werkwoord

Conjugations for bouder:

Présent
  1. boude
  2. boudes
  3. boude
  4. boudons
  5. boudez
  6. boudent
imparfait
  1. boudais
  2. boudais
  3. boudait
  4. boudions
  5. boudiez
  6. boudaient
passé simple
  1. boudai
  2. boudas
  3. bouda
  4. boudâmes
  5. boudâtes
  6. boudèrent
futur simple
  1. bouderai
  2. bouderas
  3. boudera
  4. bouderons
  5. bouderez
  6. bouderont
subjonctif présent
  1. que je boude
  2. que tu boudes
  3. qu'il boude
  4. que nous boudions
  5. que vous boudiez
  6. qu'ils boudent
conditionnel présent
  1. bouderais
  2. bouderais
  3. bouderait
  4. bouderions
  5. bouderiez
  6. bouderaient
passé composé
  1. ai boudé
  2. as boudé
  3. a boudé
  4. avons boudé
  5. avez boudé
  6. ont boudé
divers
  1. boude!
  2. boudez!
  3. boudons!
  5. boudé
  6. boudant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor bouder:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bokken bouder; faire la tête; s'indigner; se cabrer; se révolter; être buté; être revêche
bokkig zijn bouder; faire la tête; s'indigner; se cabrer; se révolter; être buté; être revêche
bouderen bouder; broyer du noir; faire la mine; faire la moue; faire la tête
een pruillip trekken bouder; broyer du noir; faire la mine; faire la moue; faire la tête
kniezen bouder; faire la mine; faire la moue; faire la tête
kwaad zijn bouder; faire rage; fulminer; tempêter; vociférer; éclater; être en colère; être furieux
mokken bouder; faire la mine; faire la moue; faire la tête
pruilen bouder; broyer du noir; faire la mine; faire la moue; faire la tête
schuimbekken bouder; faire rage; fulminer; tempêter; vociférer; éclater; être en colère; être furieux rugir de colère; écumer
steigeren bouder; faire la tête; s'indigner; se cabrer; se révolter; être buté; être revêche être renfrogné; être revêche
woedend zijn bouder; faire rage; fulminer; tempêter; vociférer; éclater; être en colère; être furieux

Synoniemen voor "bouder":


Wiktionary: bouder

bouder
Cross Translation:
FromToVia
• bouder → pruilen; tuiten ↔ pout — push out one’s lips
• bouder → pruilen ↔ pout — sulk, (pretend to) be ill-tempered

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0513 seconde
Page rendered in 1.0 seconds