Frans

Uitgebreide vertaling voor imiter (Frans) in het Nederlands

imiter:

imiter werkwoord (imite, imites, imitons, imitez, )

  1. imiter (copier; pasticher)
    nadoen; nabootsen; navolgen; imiteren
    • nadoen werkwoord (doe na, doet na, deed na, deden na, nagedaan)
    • nabootsen werkwoord (boots na, bootst na, bootste na, bootsten na, nagebootst)
    • navolgen werkwoord (volg na, volgt na, volgde na, volgden na, nagevolgd)
    • imiteren werkwoord (imiteer, imiteert, imiteerde, imiteerden, geïmiteerd)
  2. imiter (personnifier; représenter; interpréter)
    verpersonificeren; uitbeelden; verbeelden; vertolken
    • verpersonificeren werkwoord
    • uitbeelden werkwoord (beeld uit, beeldt uit, beeldde uit, beeldden uit, uitgebeeld)
    • verbeelden werkwoord (verbeeld, verbeeldt, verbeeldde, verbeeldden, verbeeld)
    • vertolken werkwoord (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)
  3. imiter (reproduire; démarquer; copier; contrefaire)
    nabootsen; kopiëren; namaken
    • nabootsen werkwoord (boots na, bootst na, bootste na, bootsten na, nagebootst)
    • kopiëren werkwoord (kopiëer, kopiëert, kopiëerde, kopiëerden, gekopiëerd)
    • namaken werkwoord (maak na, maakt na, maakte na, maakten na, nagemaakt)
  4. imiter (exprimer; raconter; prononcer; )
    uiten; uitdrukken; verwoorden; uiting geven aan; uitdrukking geven aan; vertolken
    • uiten werkwoord (uit, uitte, uitten, geuit)
    • uitdrukken werkwoord (druk uit, drukt uit, drukte uit, drukten uit, uitgedrukt)
    • verwoorden werkwoord (verwoord, verwoordt, verwoordde, verwoordden, verwoord)
    • uiting geven aan werkwoord
    • uitdrukking geven aan werkwoord (geef uitdrukking aan, geeft uitdrukking aan, gaf uitdrukking aan, gaven uitdrukking aan, uitdrukking gegeven aan)
    • vertolken werkwoord (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)
  5. imiter (falsifier; fausser; truquer; )
    falsificeren; namaken; vervalsen; kopiëren; nabootsen
    • falsificeren werkwoord (falsificeer, falsificeert, falsificeerde, falsificeerden, gefalsificeerd)
    • namaken werkwoord (maak na, maakt na, maakte na, maakten na, nagemaakt)
    • vervalsen werkwoord (vervals, vervalst, vervalste, vervalsten, vervalst)
    • kopiëren werkwoord (kopiëer, kopiëert, kopiëerde, kopiëerden, gekopiëerd)
    • nabootsen werkwoord (boots na, bootst na, bootste na, bootsten na, nagebootst)

Conjugations for imiter:

Présent
  1. imite
  2. imites
  3. imite
  4. imitons
  5. imitez
  6. imitent
imparfait
  1. imitais
  2. imitais
  3. imitait
  4. imitions
  5. imitiez
  6. imitaient
passé simple
  1. imitai
  2. imitas
  3. imita
  4. imitâmes
  5. imitâtes
  6. imitèrent
futur simple
  1. imiterai
  2. imiteras
  3. imitera
  4. imiterons
  5. imiterez
  6. imiteront
subjonctif présent
  1. que j'imite
  2. que tu imites
  3. qu'il imite
  4. que nous imitions
  5. que vous imitiez
  6. qu'ils imitent
conditionnel présent
  1. imiterais
  2. imiterais
  3. imiterait
  4. imiterions
  5. imiteriez
  6. imiteraient
passé composé
  1. ai imité
  2. as imité
  3. a imité
  4. avons imité
  5. avez imité
  6. ont imité
divers
  1. imite!
  2. imitez!
  3. imitons!
  4. imité
  5. imitant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor imiter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kopiëren tirage de copie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
falsificeren contrefaire; copier; décevoir; falsifier; fausser; frelater; frustrer; imiter; pasticher; piper; tromper; truquer
imiteren copier; imiter; pasticher
kopiëren contrefaire; copier; décevoir; démarquer; falsifier; fausser; frelater; frustrer; imiter; pasticher; piper; reproduire; tromper; truquer copier; faire une copie; photocopier; polycopier
nabootsen contrefaire; copier; décevoir; démarquer; falsifier; fausser; frelater; frustrer; imiter; pasticher; piper; reproduire; tromper; truquer
nadoen copier; imiter; pasticher
namaken contrefaire; copier; décevoir; démarquer; falsifier; fausser; frelater; frustrer; imiter; pasticher; piper; reproduire; tromper; truquer
navolgen copier; imiter; pasticher marcher sur les traces de; poursuivre; succéder; succéder à; suivre; venir après
uitbeelden imiter; interpréter; personnifier; représenter
uitdrukken avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire exprimer; pincer; presser; éteindre
uitdrukking geven aan avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire
uiten avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire exprimer; manifester
uiting geven aan avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire
verbeelden imiter; interpréter; personnifier; représenter
verpersonificeren imiter; interpréter; personnifier; représenter
vertolken avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; personnifier; proférer; prononcer; raconter; représenter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire exprimer; faire une traduction; interpréter; refléter; rendre; reproduire; restituer; traduire
vervalsen contrefaire; copier; décevoir; falsifier; fausser; frelater; frustrer; imiter; pasticher; piper; tromper; truquer
verwoorden avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire aborder; exprimer; exprimer per des paroles; formuler; mettre quelque chose sur le tapis; évoquer

Synoniemen voor "imiter":


Wiktionary: imiter

imiter
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens
imiter
verb
  1. doen wat iemand anders doet
  2. imiteren
  3. nadoen, imiteren

Cross Translation:
FromToVia
imiter naäpen; nadoen; nabootsen copy — imitate
imiter naäpen; imiteren; nadoen mock — to mimic
imiter imiteren imitieren — etwas nach dem Muster, Vorbild von etwas Anderem tun