Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. rattraper:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor rattraper (Frans) in het Nederlands

rattraper:

rattraper werkwoord (rattrape, rattrapes, rattrapons, rattrapez, )

  1. rattraper (rejoindre; récupérer)
    inhalen; inlopen
    • inhalen werkwoord (haal in, haalt in, haalde in, haalden in, ingehaald)
    • inlopen werkwoord (loop in, loopt in, liep in, liepen in, ingelopen)
  2. rattraper (passer devant; passer; dépasser; rejoindre; doubler)
    passeren; voorbijgaan; inhalen; voorbijrijden
    • passeren werkwoord (passeer, passeert, passeerde, passeerden, gepasseerd)
    • voorbijgaan werkwoord (ga voorbij, gaat voorbij, ging voorbij, gingen voorbij, voorbij gegaan)
    • inhalen werkwoord (haal in, haalt in, haalde in, haalden in, ingehaald)
    • voorbijrijden werkwoord (rijd voorbij, rijdt voorbij, reed voorbij, reden voorbij, voorbij gereden)
  3. rattraper
    gelijkkomen
    • gelijkkomen werkwoord (kom gelijk, komt gelijk, kwam gelijk, kwamen gelijk, gelijkgekomen)
  4. rattraper
    achteropkomen
    • achteropkomen werkwoord (kom achterop, komt achterop, kwam achterop, kwamen achterop, achteropgekomen)

Conjugations for rattraper:

Présent
  1. rattrape
  2. rattrapes
  3. rattrape
  4. rattrapons
  5. rattrapez
  6. rattrapent
imparfait
  1. rattrapais
  2. rattrapais
  3. rattrapait
  4. rattrapions
  5. rattrapiez
  6. rattrapaient
passé simple
  1. rattrapai
  2. rattrapas
  3. rattrapa
  4. rattrapâmes
  5. rattrapâtes
  6. rattrapèrent
futur simple
  1. rattraperai
  2. rattraperas
  3. rattrapera
  4. rattraperons
  5. rattraperez
  6. rattraperont
subjonctif présent
  1. que je rattrape
  2. que tu rattrapes
  3. qu'il rattrape
  4. que nous rattrapions
  5. que vous rattrapiez
  6. qu'ils rattrapent
conditionnel présent
  1. rattraperais
  2. rattraperais
  3. rattraperait
  4. rattraperions
  5. rattraperiez
  6. rattraperaient
passé composé
  1. ai rattrapé
  2. as rattrapé
  3. a rattrapé
  4. avons rattrapé
  5. avez rattrapé
  6. ont rattrapé
divers
  1. rattrape!
  2. rattrapez!
  3. rattrapons!
  4. rattrapé
  5. rattrapant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor rattraper:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inhalen rattrapage
inlopen fait de s'échauffer; échauffement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteropkomen rattraper
gelijkkomen rattraper
inhalen doubler; dépasser; passer; passer devant; rattraper; rejoindre; récupérer compenser; engranger; faire rattraper; faire récupérer; rentrer; réparer
inlopen rattraper; rejoindre; récupérer aller voir; chercher; consulter; envahir; faire une invasion; fréquenter; passer; pénétrer dans; rendre visite; rendre visite à; s'informer; se faire avoir
passeren doubler; dépasser; passer; passer devant; rattraper; rejoindre arriver; se passer; se produire; survenir
voorbijgaan doubler; dépasser; passer; passer devant; rattraper; rejoindre aborder; aboutir; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; descendre; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans
voorbijrijden doubler; dépasser; passer; passer devant; rattraper; rejoindre

Synoniemen voor "rattraper":


Wiktionary: rattraper

rattraper

Verwante vertalingen van rattraper