Frans

Uitgebreide vertaling voor excité (Frans) in het Nederlands

excité:

excité bijvoeglijk naamwoord

  1. excité (lubrique; brûlant; chaud; )
    geil; seksueel opgewonden; opgewonden; hitsig; heet
  2. excité (agité; échauffé; vif; )
    geagiteerd; levendig; verhit
  3. excité (exaspéré; énervé; pourchassé)
    opgefokt; opgehitst
  4. excité (passionné; passionnément)
    hartstochtelijk; gepassioneerd; vurig; heftig; met hevige passie
  5. excité (enflammé; enthousiaste; exalté)
    vurig; verhit
    • vurig bijvoeglijk naamwoord
    • verhit bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor excité:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geagiteerd agité; alerte; chauffé; d'une manière agitée; dégourdi; excité; hardiment; irrité; vexé; vif; échauffé; énergiquement; éveillé
geil ardent; brûlant; chaleureuse; chaleureusement; chaleureux; chaud; chaudement; excitant; excité; lascif; lascive; lascivement; lubrique; passionnant; passionné; sensuel
gepassioneerd excité; passionné; passionnément ardemment; ardent; avec ferveur; brûlant; enflammé; fougueusement; fougueux; mouvementé; passionné; passionnément; touché; ému
hartstochtelijk excité; passionné; passionnément ardemment; ardent; avec ferveur; brûlant; enflammé; fougueusement; fougueux; passionné; passionnément
heet ardent; brûlant; chaleureuse; chaleureusement; chaleureux; chaud; chaudement; excitant; excité; lascif; lascive; lascivement; lubrique; passionnant; passionné; sensuel appétissant; brûlant; chaud; pimenté; piquant; poivré; ragoûtant; âcre; âpre; épicé
heftig excité; passionné; passionnément aigu; brut; cru; débordant de vie; emporté; fervent; fort; fortement; fougueusement; fougueux; impétueusement; impétueux; impétuex; incontrôlé; intense; intensément; passionné; vif; violemment; violent; vive; vivement; véhément
hitsig ardent; brûlant; chaleureuse; chaleureusement; chaleureux; chaud; chaudement; excitant; excité; lascif; lascive; lascivement; lubrique; passionnant; passionné; sensuel
levendig agité; alerte; chauffé; d'une manière agitée; dégourdi; excité; hardiment; irrité; vexé; vif; échauffé; énergiquement; éveillé actif; activement; alerte; animé; avec animation; avec beaucoup d'énergie; avec enjouement; avec joie; avec vivacité; de bonne humeur; dynamique; enchanté; enjoué; ferme; fort; gai; gaie; gaiement; heureux; jovial; joyeuse; joyeusement; joyeux; plein de joie; pétulant; ravi; remuant; réjouissant; transporté de joie; très gai; turbulent; vif; vive; vivement; énergique; énergiquement
opgewonden ardent; brûlant; chaleureuse; chaleureusement; chaleureux; chaud; chaudement; excitant; excité; lascif; lascive; lascivement; lubrique; passionnant; passionné; sensuel
verhit agité; alerte; chauffé; d'une manière agitée; dégourdi; enflammé; enthousiaste; exalté; excité; hardiment; irrité; vexé; vif; échauffé; énergiquement; éveillé ardemment; ardent; avec ferveur; chauffé; enflammé; enthousiaste; fervent; fiévreuse; fiévreusement; fiévreux; passionné; échauffé
vurig enflammé; enthousiaste; exalté; excité; passionné; passionnément ardemment; ardent; avec ferveur; brûlant; de feu; enflammé; enthousiaste; fervent; fougueusement; fougueux; intense; passionné; passionnément; échauffé
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
met hevige passie excité; passionné; passionnément
opgefokt exaspéré; excité; pourchassé; énervé
opgehitst exaspéré; excité; pourchassé; énervé
seksueel opgewonden ardent; brûlant; chaleureuse; chaleureusement; chaleureux; chaud; chaudement; excitant; excité; lascif; lascive; lascivement; lubrique; passionnant; passionné; sensuel

Synoniemen voor "excité":


Wiktionary: excité


Cross Translation:
FromToVia
excité opgewonden excited — having great enthusiasm
excité geil; opgewonden horny — sexually aroused

exciter:

exciter werkwoord (excite, excites, excitons, excitez, )

  1. exciter (allumer; aiguiser; inciter; )
    opwinden; opwekken; prikkelen; stimuleren
    • opwinden werkwoord (wind op, windt op, wond op, wonden op, opgewonden)
    • opwekken werkwoord (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • prikkelen werkwoord (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
    • stimuleren werkwoord (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
  2. exciter (encourager à; convier; stimuler; )
    aansporen; aanzetten
    • aansporen werkwoord (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • aanzetten werkwoord (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
  3. exciter (animer quelqu'un; promouvoir; applaudir; )
    aanmoedigen; toejuichen; bezielen; aanvuren
    • aanmoedigen werkwoord (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • toejuichen werkwoord (juich toe, juicht toe, juichte toe, juichten toe, toegejuicht)
    • bezielen werkwoord (beziel, bezielt, bezielde, bezielden, bezield)
    • aanvuren werkwoord (vuur aan, vuurt aan, vuurde aan, vuurden aan, aangevuurd)
  4. exciter (inciter; allumer; énerver; ameuter; semer la discorde)
    aanzetten; opfokken; opruien; poken; ophitsen; opstoken; opjutten; aanwakkeren; aanstoken
    • aanzetten werkwoord (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • opfokken werkwoord (fok op, fokt op, fokte op, fokten op, opgefokt)
    • opruien werkwoord (rui op, ruit op, ruide op, ruiden op, opgeruid)
    • poken werkwoord
    • ophitsen werkwoord (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • opstoken werkwoord (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • opjutten werkwoord (jut op, jutte op, jutten op, opgejut)
    • aanwakkeren werkwoord (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)
    • aanstoken werkwoord (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)
  5. exciter
    opvrijen
    • opvrijen werkwoord (vrij op, vrijt op, vree op, vreën op, opgevreën)
  6. exciter (inciter à; provoquer; stimuler; )
    aanzetten tot; provoceren; instigeren
    • aanzetten tot werkwoord
    • provoceren werkwoord (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)
    • instigeren werkwoord (instigeer, instigeert, instigeerde, instigeerden, geïnstigeerd)
  7. exciter (attiser; aviver; énerver; )
    stoken; opstoken; poken; aanblazen; aanstoken; oppoken; aanwakkeren
    • stoken werkwoord (stook, stookt, stookte, stookten, gestookt)
    • opstoken werkwoord (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • poken werkwoord
    • aanblazen werkwoord (blaas aan, blaast aan, blies aan, bliezen aan, aangeblazen)
    • aanstoken werkwoord (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)
    • oppoken werkwoord (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)
    • aanwakkeren werkwoord (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)
  8. exciter (exhorter; inciter; éperonner; )
    aansporen; aanjagen; opjutten; porren
    • aansporen werkwoord (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • aanjagen werkwoord (jaag aan, jaagt aan, joeg aan, joegen aan, aangejaagd)
    • opjutten werkwoord (jut op, jutte op, jutten op, opgejut)
    • porren werkwoord (por, port, porde, porden, gepord)
  9. exciter (attiser; alimenter; aviver; )
  10. exciter (inciter; motiver; encourager; )
    motiveren
    • motiveren werkwoord (motiveer, motiveert, motiveerde, motiveerden, gemotiveerd)
  11. exciter (attiser; ranimer; inciter; )
    aanwakkeren; oppoken; opporren
    • aanwakkeren werkwoord (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)
    • oppoken werkwoord (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)
    • opporren werkwoord (por op, port op, porde op, porden op, opgepord)
  12. exciter (stimuler; animer; encourager; )
    stimuleren; aanzetten; aansporen; animeren
    • stimuleren werkwoord (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • aanzetten werkwoord (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • aansporen werkwoord (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • animeren werkwoord (animeer, animeert, animeerde, animeerden, geanimeerd)
  13. exciter (encourager; inciter; applaudir; )
    aanmoedigen; aanvuren; toemoedigen; bemoedigen; stimuleren
    • aanmoedigen werkwoord (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • aanvuren werkwoord (vuur aan, vuurt aan, vuurde aan, vuurden aan, aangevuurd)
    • toemoedigen werkwoord (moedig toe, moedigt toe, moedigde toe, moedigden toe, toegemoedigd)
    • bemoedigen werkwoord (bemoedig, bemoedigt, bemoedigde, bemoedigden, bemoedigd)
    • stimuleren werkwoord (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)

Conjugations for exciter:

Présent
  1. excite
  2. excites
  3. excite
  4. excitons
  5. excitez
  6. excitent
imparfait
  1. excitais
  2. excitais
  3. excitait
  4. excitions
  5. excitiez
  6. excitaient
passé simple
  1. excitai
  2. excitas
  3. excita
  4. excitâmes
  5. excitâtes
  6. excitèrent
futur simple
  1. exciterai
  2. exciteras
  3. excitera
  4. exciterons
  5. exciterez
  6. exciteront
subjonctif présent
  1. que j'excite
  2. que tu excites
  3. qu'il excite
  4. que nous excitions
  5. que vous excitiez
  6. qu'ils excitent
conditionnel présent
  1. exciterais
  2. exciterais
  3. exciterait
  4. exciterions
  5. exciteriez
  6. exciteraient
passé composé
  1. ai excité
  2. as excité
  3. a excité
  4. avons excité
  5. avez excité
  6. ont excité
divers
  1. excite!
  2. excitez!
  3. excitons!
  4. excité
  5. excitant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

exciter [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'exciter (inciter; stimuler)
    aanmoedigen; stimuleren; aanvuren; toejuichen

Vertaal Matrix voor exciter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanjagen propulsion
aanmoedigen exciter; inciter; stimuler aiguillon; encouragement; incitation; stimulant; stimulation
aansporen activation; aiguillon; allumage; encouragement; excitation; incitation; mise en marche; propulsion; réconfort; soutien; stimulant; stimulation; support
aanstoken attisement; excitation; provocation; tisonnement
aanvuren exciter; inciter; stimuler
aanzetten aiguillon; encouragement; incitation; stimulant; stimulation
instigeren excitation; instigation
ophitsen attisement; excitation; provocation; tisonnement
opstoken attisement; excitation; provocation; tisonnement
opwekken excitation; instigation
poken fourgons; tisonniers
porren bourrade
provoceren provocation
stimuleren exciter; inciter; stimuler aiguillon; avancements; encouragement; incitation; promotions; stimulant; stimulation; stimulations
toejuichen exciter; inciter; stimuler
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanblazen activer; agacer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver activer; attiser; faire monter; ranimer; souffler sur; stimuler; tisonner
aanjagen activer; animer; attiser; exciter; exhorter; inciter; inciter à; presser; tisonner; éperonner
aanmoedigen acclamer; activer; aiguillonner; animer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; aviver; donner du courage; encourager; enthousiasmer; exciter; exciter à; favoriser; inciter; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; stimuler; tisonner; vivifier activer; aggraver; animer; attiser; encourager; enflammer; faciliter; inciter; motiver; ranimer; raviver; stimuler; vivifier; éperonner
aansporen activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; convier; encourager; encourager à; exciter; exhorter; inciter; inciter à; inviter; presser; provoquer; s'empresser; stimuler; tisonner; éperonner; être l'instigateur de actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler
aanstoken activer; agacer; allumer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver activer; attiser; exciter à
aanvuren acclamer; activer; aiguillonner; animer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; aviver; donner du courage; encourager; enthousiasmer; exciter; exciter à; favoriser; inciter; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; stimuler; tisonner; vivifier
aanwakkeren activer; agacer; aiguillonner; allumer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ranimer; semer la discorde; stimuler; tisonner; énerver activer; attiser; faire monter; ranimer; souffler sur; stimuler; tisonner
aanzetten activer; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; animer; attiser; convier; encourager; encourager à; exciter; inciter; inciter à; inviter; presser; provoquer; s'empresser; semer la discorde; stimuler; énerver; éperonner; être l'instigateur de affiler; affûter; aiguillonner; aiguiser; allumer; brancher sur; faire fonctionner; faire marcher; limer; mettre en circuit; mettre en marche; polir; pousser en avant; propulser; tailler; établir le contact
aanzetten tot activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de
animeren activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de
bemoedigen acclamer; activer; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; ovationner; ranimer; stimuler; tisonner aider; apaiser; appuyer; collaborer; consoler; remonter le moral; réconforter; soulager; soutenir
bezielen acclamer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; donner du courage; enthousiasmer; exciter; favoriser; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; stimuler; vivifier activer; animer; enflammer; enthousiasmer; inspirer; raviver; stimuler; vivifier
iets aanstoken alimenter; attiser; aviver; entrainer à; exciter; exciter à; inciter à; pousser à
instigeren activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de
motiveren activer; aiguillonner; animer; aviver; encourager; exciter; inciter; inciter à; motiver; stimuler
opfokken allumer; ameuter; exciter; inciter; semer la discorde; énerver faire l'élevage de; élever
ophitsen allumer; ameuter; exciter; inciter; semer la discorde; énerver chasser; inciter à; presser; provoquer; susciter
opjutten activer; allumer; ameuter; animer; attiser; exciter; exhorter; inciter; inciter à; presser; semer la discorde; tisonner; énerver; éperonner animer quelqu'un; monter la tête à quelqu'un
oppoken activer; agacer; aiguillonner; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ranimer; semer la discorde; stimuler; tisonner; énerver activer; agiter; attiser; bouger; exciter à; mettre en émoi; pousser; remuer
opporren activer; aiguillonner; attiser; aviver; exciter; inciter; ranimer; stimuler; tisonner
opruien allumer; ameuter; exciter; inciter; semer la discorde; énerver
opstoken activer; agacer; allumer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver activer; agiter; attiser; bouger; exciter à; mettre en émoi; pousser; remuer
opvrijen exciter
opwekken aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; exciter; inciter; picoter; piquer; stimuler actionner; activer; aguillonner; animer; aviver; enflammer; inciter; mettre en marche; pousser; ranimer; raviver; stimuler; vitaliser; vivifier
opwinden aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; exciter; inciter; picoter; piquer; stimuler bobiner; renvider
poken activer; agacer; allumer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver
porren activer; animer; attiser; exciter; exhorter; inciter; inciter à; presser; tisonner; éperonner donner un bourrade à; donner un coup de coude à
prikkelen aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; exciter; inciter; picoter; piquer; stimuler actionner; activer; aggraver; aguillonner; animer; attiser; encourager; inciter; mettre en marche; motiver; pousser; ranimer; stimuler; éperonner
provoceren activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de inciter à; provoquer; susciter
stimuleren acclamer; activer; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ovationner; picoter; piquer; provoquer; ranimer; stimuler; tisonner; éperonner; être l'instigateur de actionner; activer; aggraver; aguillonner; animer; attiser; encourager; enflammer; inciter; mettre en marche; motiver; pousser; ranimer; raviver; stimuler; vivifier; éperonner
stoken activer; agacer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver distiller
toejuichen acclamer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; donner du courage; enthousiasmer; exciter; favoriser; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; stimuler; vivifier acclamer; applaudir; ovationner
toemoedigen acclamer; activer; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; ovationner; ranimer; stimuler; tisonner

Synoniemen voor "exciter":


Wiktionary: exciter

exciter
verb
  1. Engager, porter à.
exciter
verb
  1. kwaad en opgewonden maken

Cross Translation:
FromToVia
exciter opwinden arouse — to sexually stimulate
exciter opwinden; prikkelen excite — to stir the emotions of
exciter prikkelen; stimuleren excite — to arouse or bring out (eg feelings); to stimulate
exciter exciteren excite — to cause an electron to move to a higher than normal state
exciter opwinden; heet worden heat — to arouse, to excite (sexually)
exciter opwinden thrill — suddenly excite someone, or to give someone great pleasure; to electrify

Computer vertaling door derden: