Frans

Uitgebreide vertaling voor coup (Frans) in het Nederlands

coup:

coup [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le coup (coup d'Etat; putsch)
    de putsch; de staatsgreep; de coup
    • putsch [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • staatsgreep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • coup [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. le coup
    het vluggertje; het tussendoortje
  3. le coup
    schaakstukverplaatsing; de zet
  4. le coup (bosse)
    de bluts; de deuk; de instulping
    • bluts [de ~] zelfstandig naamwoord
    • deuk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • instulping [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  5. le coup (poussée; coup de pouce; butoir; )
    de stoot; de zet; de por; het duwtje; de duw; het stootje
    • stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • por [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • duwtje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • duw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stootje [het ~] zelfstandig naamwoord
  6. le coup (lourde chute; choc; boum; )
    de dreun; de klap; de knal; de smak; de kwak
    • dreun [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • knal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • smak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kwak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  7. le coup (claque; gifle; tape)
    de klap; harde slag
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • harde slag [znw.] zelfstandig naamwoord
  8. le coup (coup de poing; claque; torgnole)
    de slag; de vuistslag; de opdonder; de dreun; de uithaal
    • slag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vuistslag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • opdonder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • dreun [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • uithaal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  9. le coup (claque; petit coup; gifle; tape)
    de klap; toegebrachte klap; de tik; de lel; de klop; de mep
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • toegebrachte klap [znw.] zelfstandig naamwoord
    • tik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lel [de ~] zelfstandig naamwoord
    • klop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • mep [de ~] zelfstandig naamwoord
  10. le coup (claque; gifle)
    jens; de klap; de tik; toegebrachte klap; de knal; de lel; de dreun; de mep
    • jens [znw.] zelfstandig naamwoord
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • tik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • toegebrachte klap [znw.] zelfstandig naamwoord
    • knal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lel [de ~] zelfstandig naamwoord
    • dreun [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • mep [de ~] zelfstandig naamwoord
  11. le coup (gorgée; trait)
    de slok; de dronk; de teug
    • slok [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • dronk [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • teug [de ~] zelfstandig naamwoord
  12. le coup (soupçon; rien; pousse)
    het scheutje
    • scheutje [het ~] zelfstandig naamwoord
  13. le coup (coup de clocher; sonnerie)
    de klokslag
    • klokslag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  14. le coup (coup de couteau; piqûre)
    de steek; de messteek
    • steek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • messteek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  15. le coup (collision; accrochage; altercation; choc; cahot)
    de botsing; opeen knallen
  16. le coup (torgnole; baffe; pain; )
    de opdonder; de muilpeer; de mep; de stoot; de klap; de hengst; de peut; de oplawaai; de opduvel; de lel
    • opdonder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • muilpeer [de ~] zelfstandig naamwoord
    • mep [de ~] zelfstandig naamwoord
    • stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hengst [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • peut [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • oplawaai [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • opduvel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lel [de ~] zelfstandig naamwoord
  17. le coup (caprice; tour; bêtise; coup de tête; cabriole)
    gekke streek; rare streek
  18. le coup (coup d'échecs)
    de zet; de schaakzet
    • zet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schaakzet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  19. le coup (partie blette)
    beurse plek; de bluts

coup

  1. coup
    de voetbeweging; de schop
    • voetbeweging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • schop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    de trap
    – harde stoot met je voet 1
    • trap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • hij gaf een trap tegen de bal1

Vertaal Matrix voor coup:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beurse plek coup; partie blette
bluts bosse; coup; partie blette bosse
botsing accrochage; altercation; cahot; choc; collision; coup abordage; accrochage; altercation; collision; conflit; différend; discorde; dispute; démêlé; désaccord; heurt; litige; querelle
coup coup; coup d'Etat; putsch
deuk bosse; coup
dreun boum; choc; claque; coup; coup de poing; coup violent; fracas; gifle; grondement; lourde chute; torgnole; éclat
dronk coup; gorgée; trait
duw butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée
duwtje butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée
gekke streek bêtise; cabriole; caprice; coup; coup de tête; tour cabriole; caprice; culbute; galpette; gambade; pirouette
harde slag claque; coup; gifle; tape
hengst baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; torgnole cheval entier; étalon
instulping bosse; coup
jens claque; coup; gifle
klap baffe; beigne; boum; choc; claque; coup; coup dur; coup violent; fracas; gifle; grondement; heurt; lourde chute; pain; petit coup; tape; torgnole; éclat babillage; bavardage; bavardages; calomnie; cancan; causeries; causettes; chataîgne; clabaudage; commérage; commérages; gnon; marron; papotage; racontars; radotages; ragot; ragots
klokslag coup; coup de clocher; sonnerie
klop claque; coup; gifle; petit coup; tape
knal boum; choc; claque; coup; coup violent; fracas; gifle; grondement; lourde chute; éclat déflagration; détonation; explosion
kwak boum; choc; coup; coup violent; fracas; grondement; lourde chute; éclat caillot; giclure; grumeau; marron; pâté; tache
lel baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; tape; torgnole lobe; lobule; peloton
mep baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; tape; torgnole calotte; claque; gifle; soufflet
messteek coup; coup de couteau; piqûre
muilpeer baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; torgnole calotte; claque; gifle; soufflet
opdonder baffe; beigne; claque; coup; coup de poing; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; torgnole
opduvel baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; torgnole
opeen knallen accrochage; altercation; cahot; choc; collision; coup
oplawaai baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; torgnole
peut baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; torgnole chataîgne; essence de térébenthine; gnon; marron; térébenthine
por butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée
putsch coup; coup d'Etat; putsch
rare streek bêtise; cabriole; caprice; coup; coup de tête; tour
schaakstukverplaatsing coup
schaakzet coup; coup d'échecs
scheutje coup; pousse; rien; soupçon
schop coup pelle
slag claque; coup; coup de poing; torgnole bataille; bataille rangée; catégorie; classe; classe sociale; combat; contrecoup; déception; désillusion; espèce; genre; groupe social; guerre; lutte; ordre; race; rang; sorte; subdivision; tuile; type; variété
slok coup; gorgée; trait
smak boum; choc; coup; coup violent; fracas; grondement; lourde chute; éclat
staatsgreep coup; coup d'Etat; putsch coup d'État
steek coup; coup de couteau; piqûre morsure; piqûre
stoot baffe; beigne; butoir; cahot; choc; claque; coup; coup de pouce; coup dur; gifle; heurt; impulsion; pain; petit coup; poussée; torgnole chataîgne; choc; gnon; heurt; marron; mouvement brusque; saccade; secousse; à-coup
stootje butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée
teug coup; gorgée; trait
tik claque; coup; gifle; petit coup; tape
toegebrachte klap claque; coup; gifle; petit coup; tape
trap coup escabeau; escalier; escalier d'accès; interruption; marchepied; montée; échelle
tussendoortje coup amuse-gueule; bouchée; casse-croûte; casse-graine; coup de dent; coupe-faim; délicatesses; friandise; friandises; gourmandises; repas que l'on sert à toute heure; snack
uithaal claque; coup; coup de poing; torgnole
vluggertje coup
voetbeweging coup
vuistslag claque; coup; coup de poing; torgnole
zet butoir; cahot; choc; coup; coup d'échecs; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
botsing choc

Synoniemen voor "coup":


Wiktionary: coup

coup
noun
  1. impression que fait un corps sur un autre en le frappant.
coup
noun
  1. een slag met een scherp voorwerp
  2. illegale afzetting van een regering

Cross Translation:
FromToVia
coup slag blow — act of striking or hitting
coup staatsgreep ↔ coup d'état — sudden overthrow of a government
coup stoot; slag hit — blow, punch
coup schelmenstreek knavery — the (mis)behaviour of a knave
coup klap knock — impact
coup beurt; zet move — the act of moving a token on a gameboard
coup klap stroke — blow
coup slag stroke — single movement with a tool
coup slag stroke — act of striking with a weapon
coup klop whack — A blow, impact or slap

coupé:

coupé bijvoeglijk naamwoord

  1. coupé
    gesneden
  2. coupé (tranché à l'aide d'un couteau; sectionné; tranché)
    doorgesneden
  3. coupé (clivé; tranché; fendu)
    doorgehakt; in tweeën gehouwen; doorkliefd; doorgehouwen
  4. coupé (entrelardé; marbré)
    doorwassen; doorregen

coupé [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le coupé (compartiment)
    het compartiment; de coupé

Vertaal Matrix voor coupé:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
compartiment compartiment; coupé
coupé compartiment; coupé
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorregen coupé; entrelardé; marbré
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorgehakt clivé; coupé; fendu; tranché
doorgehouwen clivé; coupé; fendu; tranché
doorgesneden coupé; sectionné; tranché; tranché à l'aide d'un couteau
doorkliefd clivé; coupé; fendu; tranché
doorwassen coupé; entrelardé; marbré
gesneden coupé
in tweeën gehouwen clivé; coupé; fendu; tranché

Synoniemen voor "coupé":


Wiktionary: coupé


Cross Translation:
FromToVia
coupé verbroken; afgebroken broken — disconnected
coupé snijden cut — having been cut

à-coup:

à-coup [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'à-coup (choc; secousse; mouvement brusque; saccade; heurt)
    de schok; schokkende beweging; de stoot; de hort
    • schok [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schokkende beweging [znw.] zelfstandig naamwoord
    • stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hort [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor à-coup:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hort choc; heurt; mouvement brusque; saccade; secousse; à-coup
schok choc; heurt; mouvement brusque; saccade; secousse; à-coup
schokkende beweging choc; heurt; mouvement brusque; saccade; secousse; à-coup
stoot choc; heurt; mouvement brusque; saccade; secousse; à-coup baffe; beigne; butoir; cahot; chataîgne; choc; claque; coup; coup de pouce; coup dur; gifle; gnon; heurt; impulsion; marron; pain; petit coup; poussée; torgnole

Verwante vertalingen van coup



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor coup (Nederlands) in het Frans

coup:

coup [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de coup (staatsgreep; putsch)
    le coup; le putsch; le coup d'Etat
    • coup [le ~] zelfstandig naamwoord
    • putsch [le ~] zelfstandig naamwoord
    • coup d'Etat [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor coup:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
coup coup; putsch; staatsgreep beurse plek; bluts; botsing; deuk; dreun; dronk; duw; duwtje; gekke streek; harde slag; hengst; instulping; jens; klap; klokslag; klop; knal; kwak; lel; mep; messteek; muilpeer; opdonder; opduvel; opeen knallen; oplawaai; peut; por; rare streek; schaakstukverplaatsing; schaakzet; scheutje; schop; slag; slok; smak; steek; stoot; stootje; teug; tik; toegebrachte klap; trap; tussendoortje; uithaal; vluggertje; voetbeweging; vuistslag; zet
coup d'Etat coup; putsch; staatsgreep
putsch coup; putsch; staatsgreep

Verwante woorden van "coup":

  • coups, coupje

coup vorm van coupé:

coupé [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de coupé (compartiment)
    le compartiment; le coupé

Vertaal Matrix voor coupé:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
compartiment compartiment; coupé bucket; holte; muurnis; nis; uitholling
coupé compartiment; coupé
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
coupé doorgehakt; doorgehouwen; doorgesneden; doorkliefd; doorregen; doorwassen; gesneden; in tweeën gehouwen

Verwante woorden van "coupé":

  • coupés

Wiktionary: coupé