Accumuler: vertaling Frans

Remove Ads

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

accumuler:
- opstapelen; stapelen; opeenhopen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; accumuleren; hopen; sparen; op bankrekening zetten; aangroeien; zich vermeerderen
Wiktionary:
- accumuler → accumuleren, ophopen, opeenhopen, vergaren
- accumuler → opstapelen, vermeerderen, accumuleren, zich opstapelen

Frans

Uitgebreide vertaling voor accumuler (Frans) in het Nederlands

accumuler:

accumuler werkwoord (accumule, accumules, accumulons, accumulez, accumulent, accumulais, accumulait, accumulions, accumuliez, accumulaient, accumulai, accumulas, accumula, accumulâmes, accumulâtes, accumulèrent, accumulerai, accumuleras, accumulera, accumulerons, accumulerez, accumuleront)

accumuler (superposer; empiler; entasser; amonceler; amasser)
opstapelen; stapelen; opeenhopen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten
- opstapelen werkwoord (stapel op, stapelt op, stapelde op, stapelden op, opgestapeld)
- stapelen werkwoord (stapel, stapelt, stapelde, stapelden, gestapeld)
- opeenhopen werkwoord (hoop opeen, hoopt opeen, hoopte opeen, hoopten opeen, opeengehoopt)
- op elkaar stapelen werkwoord
- op elkaar zetten werkwoord
accumuler (amasser; cumuler; amonceler; empiler; entasser; superposer)
accumuleren; opeenhopen; hopen
- accumuleren werkwoord (accumuleer, accumuleert, accumuleerde, accumuleerden, geaccumuleerd)
- opeenhopen werkwoord (hoop opeen, hoopt opeen, hoopte opeen, hoopten opeen, opeengehoopt)
- hopen werkwoord (hoop, hoopt, hoopte, hoopten, gehoopt)
accumuler (rassembler; collectionner; économiser; épargner; faire des économies; cumuler; amasser; mettre de côté; recueillir; assembler)
sparen; op bankrekening zetten
- sparen werkwoord (spaar, spaart, spaarde, spaarden, gespaard)
- op bankrekening zetten werkwoord
accumuler (accroître; augmenter; multiplier)
aangroeien; zich vermeerderen
- aangroeien werkwoord (groei aan, groeit aan, groeide aan, groeiden aan, aangegroeid)
- zich vermeerderen werkwoord

Conjugations for accumuler:

Présent

accumule
accumules
accumule
accumulons
accumulez
accumulent

imparfait

accumulais
accumulais
accumulait
accumulions
accumuliez
accumulaient

passé simple

accumulai
accumulas
accumula
accumulâmes
accumulâtes
accumulèrent

futur simple

accumulerai
accumuleras
accumulera
accumulerons
accumulerez
accumuleront

subjonctif présent

que j'accumule
que tu accumules
qu'il accumule
que nous accumulions
que vous accumuliez
qu'ils accumulent

conditionnel présent

accumulerais
accumulerais
accumulerait
accumulerions
accumuleriez
accumuleraient

passé composé

ai accumulé
as accumulé
a accumulé
avons accumulé
avez accumulé
ont accumulé

divers

accumule!
accumulez!
accumulons!
accumulé
accumulant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor accumuler:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
hopen		entassements; pile; tas
opeenhopen		accumulation; cumul; entassement
opstapelen		accumulation; cumul; entassement
stapelen		accumulation; entassement
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aangroeien	accroître; accumuler; augmenter; multiplier	accroître; agrandir; amplifier; augmenter; croître; grandir; grossir; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir; s'étendre
accumuleren	accumuler; amasser; amonceler; cumuler; empiler; entasser; superposer	cumuler; empiler; entasser; s'accumuler; s'amasser; s'amonceler; superposer
hopen	accumuler; amasser; amonceler; cumuler; empiler; entasser; superposer	aspirer; avoir envie de; convoiter; désirer; espérer; languir; souhaiter; soupirer; soupirer après
op bankrekening zetten	accumuler; amasser; assembler; collectionner; cumuler; faire des économies; mettre de côté; rassembler; recueillir; économiser; épargner
op elkaar stapelen	accumuler; amasser; amonceler; empiler; entasser; superposer
op elkaar zetten	accumuler; amasser; amonceler; empiler; entasser; superposer
opeenhopen	accumuler; amasser; amonceler; cumuler; empiler; entasser; superposer	amasser; collectionner; conserver; cueillir; faire des économies; ramasser; rassembler; recueillir; économiser; épargner
opstapelen	accumuler; amasser; amonceler; empiler; entasser; superposer	empiler; refouler
sparen	accumuler; amasser; assembler; collectionner; cumuler; faire des économies; mettre de côté; rassembler; recueillir; économiser; épargner	amasser; collectionner; conserver; cueillir; estimer; faire des économies; ramasser; rassembler; recueillir; respecter; économiser; épargner
stapelen	accumuler; amasser; amonceler; empiler; entasser; superposer
zich vermeerderen	accroître; accumuler; augmenter; multiplier

Synoniemen voor "accumuler":

entasser; amonceler; amasser; empiler; cumuler; réunir; associer; collectionner; assembler; attrouper; emmagasiner; accaparer; économiser; thésauriser; grouper; ramasser; concentrer; condenser; contenir; stocker; engranger; stratifier; superposer; truster; monopoliser

Wiktionary: accumuler

accumuler

verb

Accumuler
- accumuler → accumuleren; ophopen; opeenhopen

accumuler

verb

bijeenbrengen
- vergaren → accumuler; amasser

Cross Translation:

From	To	Via
• accumuler	→ opstapelen; vermeerderen; accumuleren	↔ accumulate — to pile up
• accumuler	→ accumuleren; zich opstapelen	↔ accumulate — to grow in number
• accumuler	→ opstapelen	↔ hoard — to amass
• accumuler	→ vermeerderen	↔ akkumulieren — von einer Sache mehr und mehr zusammenbekommen, zusammentragen

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van accumuler

s'accumuler

Remove Ads

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: accumuler

Uitgebreide vertaling voor accumuler (Frans) in het Nederlands

accumuler:

accumuler werkwoord (accumule, accumules, accumulons, accumulez, accumulent, accumulais, accumulait, accumulions, accumuliez, accumulaient, accumulai, accumulas, accumula, accumulâmes, accumulâtes, accumulèrent, accumulerai, accumuleras, accumulera, accumulerons, accumulerez, accumuleront)

accumuler (superposer; empiler; entasser; amonceler; amasser)

accumuler (amasser; cumuler; amonceler; empiler; entasser; superposer)

accumuler (rassembler; collectionner; économiser; épargner; faire des économies; cumuler; amasser; mettre de côté; recueillir; assembler)

accumuler (accroître; augmenter; multiplier)

Conjugations for accumuler:

Présent

imparfait

passé simple

futur simple

subjonctif présent

conditionnel présent

passé composé

divers

Vertaal Matrix voor accumuler:

Synoniemen voor "accumuler":

Wiktionary: accumuler

Verwante vertalingen van accumuler