Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- marquant:
-
marquer:
- branden; markeren; brandmerken; inbranden; van stigma's voorzien; aankruisen; merken; begrenzen; afbakenen; afzetten; omlijnen; afpalen; vinken; aanstrepen; afvinken; aanstippen; aantippen; tippen; keurmerken; contrasteren; aftekenen; bevestigen; ergens aan bevestigen; vastzetten; vastmaken; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; typeren; stempel drukken op; taggen
- aanstrepen
-
Wiktionary:
- marquer → aanduiden, aangeven, een teken geven, merken, kenmerken, tekenen, scoren, markeren
- marquer → brandmerken, optekenen, aanduiden, markeren, kenbaar maken, kenmerken, afschilderen, schilderen, uitbeelden, uitschilderen, kenschetsen, kentekenen, tekenen, merken, stempeln
Frans
Uitgebreide vertaling voor marquant (Frans) in het Nederlands
marquant:
-
marquant (remarquable; frappant; caractéristique; saillant; surprenant; ostensiblement; particulier; évident; voyant; considérable; clair; avoué; considérablement; notable; notablement; substantiel; sans équivoque; évidemment; spécifique; typique; représentatif; typiquement; particulièrement)
opmerkelijk; opvallend; saillant; opmerkenswaardig; frappant; in het oog springend; treffend; in het oog lopend-
opmerkelijk bijvoeglijk naamwoord
-
opvallend bijvoeglijk naamwoord
-
saillant bijvoeglijk naamwoord
-
opmerkenswaardig bijvoeglijk naamwoord
-
frappant bijvoeglijk naamwoord
-
in het oog springend bijvoeglijk naamwoord
-
treffend bijvoeglijk naamwoord
-
in het oog lopend bijvoeglijk naamwoord
-
-
marquant (éminent; important; vénérable; haut placé; supérieur; de marque; de grande valeur; de haute qualité; d'importance; d'un rang élevé)
prominent; vooraanstaand; hooggeplaatst; voornaam; geacht; hooggezeten; vooraanstaande; befaamd-
prominent bijvoeglijk naamwoord
-
vooraanstaand bijvoeglijk naamwoord
-
hooggeplaatst bijvoeglijk naamwoord
-
voornaam bijvoeglijk naamwoord
-
geacht bijvoeglijk naamwoord
-
hooggezeten bijvoeglijk naamwoord
-
vooraanstaande bijvoeglijk naamwoord
-
befaamd bijvoeglijk naamwoord
-
-
marquant (déterminant l'image; éminent; qui donne le ton; puissant; influent; qui fait autorité)
toonaangevend; gezichtsbepalend-
toonaangevend bijvoeglijk naamwoord
-
gezichtsbepalend bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor marquant:
Synoniemen voor "marquant":
marquant vorm van marquer:
marquer werkwoord (marque, marques, marquons, marquez, marquent, marquais, marquait, marquions, marquiez, marquaient, marquai, marquas, marqua, marquâmes, marquâtes, marquèrent, marquerai, marqueras, marquera, marquerons, marquerez, marqueront)
-
marquer (stigmatiser; brûler; torréfier; incendier; distiller; typer; munir de stigmates; marquer d'un trait)
branden; markeren; brandmerken; inbranden; van stigma's voorzien-
van stigma's voorzien werkwoord (voorzie van stigma's, voorziet van stigma's, voorzag van stigma's, voorzagen van stigma's, van stigma's voorzien)
-
marquer (marquer d'une croix)
-
marquer (barrer; entourer; tracer; piqueter; préciser; contourner; tromper; fermer; clôturer; borner; jalonner; escroquer; soutirer)
-
marquer (cocher; marquer d'un trait; marquer d'un point)
-
marquer (cocher; marquer d'un trait; marquer d'un point)
-
marquer (timbrer; estampiller)
-
marquer (contraster)
-
marquer (attacher à qc; attacher; fixer; installer; agrafer; parapher; coller; poser; renforcer; lier; nouer; timbrer)
-
marquer (caractériser; déterminer; typer; définir; décrire; peindre; dépeindre; marquer d'un trait)
karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; typeren-
karakteriseren werkwoord (karakteriseer, karakteriseert, karakteriseerde, karakteriseerden, gekarakteriseerd)
-
-
marquer (mettre sa marque sur; laisser une forte empreinte sur; estamper)
stempel drukken op-
stempel drukken op werkwoord (druk stempel op, drukt stempel op, drukte stempel op, drukten stempel op, stempel opgedrukt)
-
-
marquer
-
marquer
Conjugations for marquer:
Présent
- marque
- marques
- marque
- marquons
- marquez
- marquent
imparfait
- marquais
- marquais
- marquait
- marquions
- marquiez
- marquaient
passé simple
- marquai
- marquas
- marqua
- marquâmes
- marquâtes
- marquèrent
futur simple
- marquerai
- marqueras
- marquera
- marquerons
- marquerez
- marqueront
subjonctif présent
- que je marque
- que tu marques
- qu'il marque
- que nous marquions
- que vous marquiez
- qu'ils marquent
conditionnel présent
- marquerais
- marquerais
- marquerait
- marquerions
- marqueriez
- marqueraient
passé composé
- ai marqué
- as marqué
- a marqué
- avons marqué
- avez marqué
- ont marqué
divers
- marque!
- marquez!
- marquons!
- marqué
- marquant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
-
le marquer
Vertaal Matrix voor marquer:
Synoniemen voor "marquer":
Wiktionary: marquer
marquer
Cross Translation:
verb
marquer
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• marquer | → brandmerken | ↔ brand — mark with proof of ownership |
• marquer | → optekenen; aanduiden; markeren | ↔ mark — indicate |
• marquer | → kenbaar maken; kenmerken | ↔ kennzeichnen — mit einer Markierung, einem Kennzeichen versehen |
• marquer | → markeren | ↔ markieren — vermeintlich Wichtiges kennzeichnen, hervorheben |
• marquer | → afschilderen; schilderen; uitbeelden; uitschilderen | ↔ zeichnen — (transitiv); im übertragenen Sinne: schildern; (in literarischen Darbietungen und Texten) Figuren, Charaktere mittels Zeichen, Sprachstil, Gesten, in Haltung und Miene interagierend handeln lassen |
• marquer | → kenmerken; kenschetsen; kentekenen; markeren; tekenen; merken; stempeln | ↔ zeichnen — (transitiv) etwas mit einem oder mehreren Zeichen versehen |