Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: enchaîner

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: enchaîner

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. enchaîner:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor enchaîner (Frans) in het Nederlands

enchaîner:

enchaîner werkwoord (enchaîne, enchaînes, enchaînons, enchaînez, )

  1. enchaîner (arrêter; saisir; écrouer; prendre; mettre en état d'arrestation)
    aanhouden; arresteren; gevangennemen; oppakken; inrekenen
    • aanhouden werkwoord (houd aan, houdt aan, hield aan, hielden aan, aangehouden)
    • arresteren werkwoord (arresteer, arresteert, arresteerde, arresteerden, gearresteerd)
    • gevangennemen werkwoord
    • oppakken werkwoord (pak op, pakt op, pakte op, pakten op, opgepakt)
    • inrekenen werkwoord (reken in, rekent in, rekende in, rekenden in, ingerekend)
  2. enchaîner (joindre; lier)
    verbinden; samenvoegen; koppelen; aaneenschakelen
    • verbinden werkwoord (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
    • samenvoegen werkwoord (voeg samen, voegt samen, voegde samen, voegden samen, samengevoegd)
    • koppelen werkwoord (koppel, koppelt, koppelde, koppelden, gekoppeld)
    • aaneenschakelen werkwoord (schakel aaneen, schakelt aaneen, schakelde aaneen, schakelden aaneen, aaneengeschakeld)
  3. enchaîner (prendre en otage; emprisonner pour dettes)
    gijzelen
    • gijzelen werkwoord (gijzel, gijzelt, gijzelde, gijzelden, gegijzeld)
  4. enchaîner
    vastleggen; vastketenen; vastkluisteren
    • vastleggen werkwoord (leg vast, legt vast, legde vast, legden vast, vastgelegd)
    • vastketenen werkwoord (keten vast, ketent vast, ketende vast, ketenden vast, vastgeketend)
    • vastkluisteren werkwoord (kluister vast, kluistert vast, kluisterde vast, kluisterden vast, vastgekluisterd)
  5. enchaîner
    aaneenschakelen
    • aaneenschakelen werkwoord (schakel aaneen, schakelt aaneen, schakelde aaneen, schakelden aaneen, aaneengeschakeld)
  6. enchaîner (unir; connecter; relier; )
    verbinden; koppelen; paren
    • verbinden werkwoord (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
    • koppelen werkwoord (koppel, koppelt, koppelde, koppelden, gekoppeld)
    • paren werkwoord (paar, paart, paarde, paarden, gepaard)
  7. enchaîner (mettre aux fers; passer les menottes)
    handboeien omdoen; ketenen; in de boeien slaan
    • handboeien omdoen werkwoord (doe handboeien om, doet handboeien om, deed handboeien om, deden handboeien om, handboeien omgedaan)
    • ketenen werkwoord (keten, ketent, ketende, ketenden, geketend)
    • in de boeien slaan werkwoord (sla in de boeien, slaat in de boeien, sloeg in de boeien, sloegen in de boeien, in de boeien geslagen)
  8. enchaîner (lier; saisir; prendre; )
    boeien; ketenen; binden; kluisteren
    • boeien werkwoord (boei, boeit, boeide, boeiden, geboeid)
    • ketenen werkwoord (keten, ketent, ketende, ketenden, geketend)
    • binden werkwoord (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)
    • kluisteren werkwoord (kluister, kluistert, kluisterde, kluisterden, gekluisterd)
  9. enchaîner (trier; classer; arranger; )
    sorteren; rangeren; schiften; uitzoeken; ordenen
    • sorteren werkwoord (sorteer, sorteert, sorteerde, sorteerden, gesorteerd)
    • rangeren werkwoord (rangeer, rangeert, rangeerde, rangeerden, gerangeerd)
    • schiften werkwoord (schift, schiftte, schiftten, geschift)
    • uitzoeken werkwoord (zoek uit, zoekt uit, zocht uit, zochten uit, uitgezocht)
    • ordenen werkwoord (orden, ordent, ordende, ordenden, geordend)
  10. enchaîner (fasciner; captiver; saisir; )
    intrigeren; fascineren; boeien
    • intrigeren werkwoord (intrigeer, intrigeert, intrigeerde, intrigeerden, geïntrigeerd)
    • fascineren werkwoord (fascineer, fascineert, fascineerde, fascineerden, gefascineerd)
    • boeien werkwoord (boei, boeit, boeide, boeiden, geboeid)

Conjugations for enchaîner:

Présent
  1. enchaîne
  2. enchaînes
  3. enchaîne
  4. enchaînons
  5. enchaînez
  6. enchaînent
imparfait
  1. enchaînais
  2. enchaînais
  3. enchaînait
  4. enchaînions
  5. enchaîniez
  6. enchaînaient
passé simple
  1. enchaînai
  2. enchaînas
  3. enchaîna
  4. enchaînâmes
  5. enchaînâtes
  6. enchaînèrent
futur simple
  1. enchaînerai
  2. enchaîneras
  3. enchaînera
  4. enchaînerons
  5. enchaînerez
  6. enchaîneront
subjonctif présent
  1. que j'enchaîne
  2. que tu enchaînes
  3. qu'il enchaîne
  4. que nous enchaînions
  5. que vous enchaîniez
  6. qu'ils enchaînent
conditionnel présent
  1. enchaînerais
  2. enchaînerais
  3. enchaînerait
  4. enchaînerions
  5. enchaîneriez
  6. enchaîneraient
passé composé
  1. ai enchaîné
  2. as enchaîné
  3. a enchaîné
  4. avons enchaîné
  5. avez enchaîné
  6. ont enchaîné
divers
  1. enchaîne!
  2. enchaînez!
  3. enchaînons!
  5. enchaîné
  6. enchaînant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor enchaîner:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aaneenschakelen enchaînement
aanhouden obstination; persistance; persévérance; ténacité
arresteren arrestation
boeien menottes
ketenen chaînes; menottes
koppelen accouplement; embrayage; enclenchement; raccordement
ordenen classement; mise en ordre; rangement
uitzoeken sélection
verbinden jonction; union
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aaneenschakelen enchaîner; joindre; lier
aanhouden arrêter; enchaîner; mettre en état d'arrestation; prendre; saisir; écrouer arrêter; attraper; capturer; continuer; durer; endurer; faire prisonnier; imposer; insister sur qc; mettre sous les verrous; persister; persévérer; pousser; presser; résister; saisir; se continuer; se poursuivre; subsister; supporter; tenir jusqu'au bout; tenir le coup
arresteren arrêter; enchaîner; mettre en état d'arrestation; prendre; saisir; écrouer arrêter; attraper; capturer; faire prisonnier; mettre sous les verrous; saisir
binden captiver; enchaîner; joindre; lier; ligoter; passer les menottes; prendre; relier; saisir attacher; bâillonner; ficeler; fixer; garrotter; lier; ligoter; nouer; relier; rélier
boeien captiver; enchaîner; fasciner; joindre; lier; ligoter; obséder; passer les menottes; prendre; relier; saisir passionner; retenir l'attention
fascineren captiver; enchaîner; fasciner; lier; ligoter; obséder; passer les menottes; prendre; relier; saisir
gevangennemen arrêter; enchaîner; mettre en état d'arrestation; prendre; saisir; écrouer arrêter; attraper; capturer; faire prisonnier; mettre sous les verrous; saisir
gijzelen emprisonner pour dettes; enchaîner; prendre en otage
handboeien omdoen enchaîner; mettre aux fers; passer les menottes
in de boeien slaan enchaîner; mettre aux fers; passer les menottes
inrekenen arrêter; enchaîner; mettre en état d'arrestation; prendre; saisir; écrouer arrêter; attraper; capturer; faire prisonnier; mettre sous les verrous; saisir
intrigeren captiver; enchaîner; fasciner; lier; ligoter; obséder; passer les menottes; prendre; relier; saisir grenouiller; intriguer; magouiller
ketenen captiver; enchaîner; joindre; lier; ligoter; mettre aux fers; passer les menottes; prendre; relier; saisir
kluisteren captiver; enchaîner; joindre; lier; ligoter; passer les menottes; prendre; relier; saisir
koppelen adjoindre; assembler; associer; connecter; enchaîner; joindre; lier; relier; unir accoupler; accueillir; associer; attacher; attacher ensemble; joindre; jumeler; liaison; lier; monter; raccorder; réunir en accouplant
oppakken arrêter; enchaîner; mettre en état d'arrestation; prendre; saisir; écrouer amasser; arrêter; attraper; capturer; cueillir; faire prisonnier; mettre sous les verrous; prendre; ramasser; recueillir; saisir
ordenen arranger; classer; coupler; enchaîner; passer les vitesses; repartir; sélectionner; séparer; trier arranger; cataloguer; catégoriser; classer; classifier; faire un catalogue; ficher; grouper; ordonner; repartir; systématiser
paren adjoindre; assembler; associer; connecter; enchaîner; joindre; relier; unir faire l'amour
rangeren arranger; classer; coupler; enchaîner; passer les vitesses; repartir; sélectionner; séparer; trier
samenvoegen enchaîner; joindre; lier fusionner; grouper; joindre; joindre ensemble; réunir; unir
schiften arranger; classer; coupler; enchaîner; passer les vitesses; repartir; sélectionner; séparer; trier acidifier; aciduler; aigrir; choisir; devenir aigre; gâcher; opter pour; prendre; préférer; rendre aigre; s'acidifier; s'aigrir; surir; sélectionner; élire
sorteren arranger; classer; coupler; enchaîner; passer les vitesses; repartir; sélectionner; séparer; trier trier
uitzoeken arranger; classer; coupler; enchaîner; passer les vitesses; repartir; sélectionner; séparer; trier choisir; débrouiller; déchiffrer; décortiquer; décrypter; démêler; dénouer; dérober; explorer; opter pour; prendre; préférer; sélectionner; élire
vastketenen enchaîner
vastkluisteren enchaîner
vastleggen enchaîner aborder; accoster; amarrer; annoter; attacher; consigner; contracter; déposer de l'argent; effectuer des réservations; enregister; ficeler; fixer; indexer; inscrire; lier; mettre; mettre à l'attache; noter; register; signer; signer un contrat avec
verbinden adjoindre; assembler; associer; connecter; enchaîner; joindre; lier; relier; unir accoupler; attacher; attacher ensemble; boutonner; ficeler; fixer; joindre; lier; lier ensemble; mettre; mettre à l'attache; nouer; rattacher à; relier; réunir en accouplant; se connecter
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
koppelen jumelage; liaison
samenvoegen fusionner
sorteren tri

Synoniemen voor "enchaîner":


Wiktionary: enchaîner

enchaîner
verb
  1. lier quelqu’un avec une chaîne ou attacher quelqu’un avec des chaîner à quelque chose.
enchaîner
verb
  1. kluisteren
Cross Translation:
FromToVia
• enchaîner → aaneenschakelen; aaneenrijgen ↔ concatenate — link together
• enchaîner → in de boeien slaan; handboeien omdoen; boeien ↔ handcuff — to apply handcuffs
• enchaîner → van; thema; wisselen ↔ segue — to move smoothly from one topic to another







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0450 seconde
Page rendered in 1.0 seconds