Overzicht
Frans Synoniemen: Meer gegevens...
-
violent:
- agressif; violent; violemment; agressivement; sauvage; rude; brutal; brutalement; rudement; sauvagement; suraigu; aigu; perçant; mordant; pointu; strident; criard; magnifique; fantastique; formidable; génial; mirobolant; prodigieux; fameux; énorme; véhément; inégalé; fort; grand; démesuré; furieux; extrême; enragé; qui a la main lourde; impétueusement; impétuex; vif; vive; intensif; intensivement; intensément; intense; fortement; vigoureusement; énergiquement; vivement; vigoureux; énergique; coupant; acerbe; passionné; tranchant; aigre; avec virulence; fervent; dur; fin; net; sévère; rigoureux; rigide; perspicace; piquant; sévèrement; rigoureusement; strictement; cuisant; aigrement; amer; âpre; infernal; endiablé
- violer:
Frans
Uitgebreide synoniemen voor violent in het Frans
violent:
-
violent
agressif; violent; violemment; agressivement; sauvage; rude; brutal; brutalement; rudement; sauvagement-
agressif bijvoeglijk naamwoord
-
violent bijvoeglijk naamwoord
-
violemment bijvoeglijk naamwoord
-
agressivement bijvoeglijk naamwoord
-
sauvage bijvoeglijk naamwoord
-
rude bijvoeglijk naamwoord
-
brutal bijvoeglijk naamwoord
-
brutalement bijvoeglijk naamwoord
-
rudement bijvoeglijk naamwoord
-
sauvagement bijvoeglijk naamwoord
-
-
violent
-
violent
magnifique; fantastique; formidable; génial; mirobolant; violent; prodigieux; fameux; énorme; véhément; inégalé; fort; grand; démesuré; furieux; extrême-
magnifique bijvoeglijk naamwoord
-
fantastique bijvoeglijk naamwoord
-
formidable bijvoeglijk naamwoord
-
génial bijvoeglijk naamwoord
-
mirobolant bijvoeglijk naamwoord
-
violent bijvoeglijk naamwoord
-
prodigieux bijvoeglijk naamwoord
-
fameux bijvoeglijk naamwoord
-
énorme bijvoeglijk naamwoord
-
véhément bijvoeglijk naamwoord
-
inégalé bijvoeglijk naamwoord
-
fort bijvoeglijk naamwoord
-
grand bijvoeglijk naamwoord
-
démesuré bijvoeglijk naamwoord
-
furieux bijvoeglijk naamwoord
-
extrême bijvoeglijk naamwoord
-
-
violent
-
violent
rude; violent; qui a la main lourde; brutalement; brutal; rudement; violemment-
rude bijvoeglijk naamwoord
-
violent bijvoeglijk naamwoord
-
qui a la main lourde bijvoeglijk naamwoord
-
brutalement bijvoeglijk naamwoord
-
brutal bijvoeglijk naamwoord
-
rudement bijvoeglijk naamwoord
-
violemment bijvoeglijk naamwoord
-
-
violent
-
violent
impétueusement; impétuex; violent; véhément; violemment-
impétueusement bijvoeglijk naamwoord
-
impétuex bijvoeglijk naamwoord
-
violent bijvoeglijk naamwoord
-
véhément bijvoeglijk naamwoord
-
violemment bijvoeglijk naamwoord
-
-
violent
vif; vive; véhément; violemment; violent-
vif bijvoeglijk naamwoord
-
vive bijvoeglijk naamwoord
-
véhément bijvoeglijk naamwoord
-
violemment bijvoeglijk naamwoord
-
violent bijvoeglijk naamwoord
-
-
violent
intensif; intensivement; intensément; intense; fortement; vigoureusement; énergiquement; fort; vif; violent; vivement; vigoureux; violemment; énergique-
intensif bijvoeglijk naamwoord
-
intensivement bijvoeglijk naamwoord
-
intensément bijvoeglijk naamwoord
-
intense bijvoeglijk naamwoord
-
fortement bijvoeglijk naamwoord
-
vigoureusement bijvoeglijk naamwoord
-
énergiquement bijvoeglijk naamwoord
-
fort bijvoeglijk naamwoord
-
vif bijvoeglijk naamwoord
-
violent bijvoeglijk naamwoord
-
vivement bijvoeglijk naamwoord
-
vigoureux bijvoeglijk naamwoord
-
violemment bijvoeglijk naamwoord
-
énergique bijvoeglijk naamwoord
-
-
violent
vif; coupant; aigu; acerbe; pointu; passionné; tranchant; aigre; avec virulence; fervent; perçant; dur; fin; net; sévère; violent; rigoureux; rigide; rude; intense; perspicace; piquant; sévèrement; rigoureusement; strictement; cuisant; aigrement-
vif bijvoeglijk naamwoord
-
coupant bijvoeglijk naamwoord
-
aigu bijvoeglijk naamwoord
-
acerbe bijvoeglijk naamwoord
-
pointu bijvoeglijk naamwoord
-
passionné bijvoeglijk naamwoord
-
tranchant bijvoeglijk naamwoord
-
aigre bijvoeglijk naamwoord
-
avec virulence bijvoeglijk naamwoord
-
fervent bijvoeglijk naamwoord
-
perçant bijvoeglijk naamwoord
-
dur bijvoeglijk naamwoord
-
fin bijvoeglijk naamwoord
-
net bijvoeglijk naamwoord
-
sévère bijvoeglijk naamwoord
-
violent bijvoeglijk naamwoord
-
rigoureux bijvoeglijk naamwoord
-
rigide bijvoeglijk naamwoord
-
rude bijvoeglijk naamwoord
-
intense bijvoeglijk naamwoord
-
perspicace bijvoeglijk naamwoord
-
piquant bijvoeglijk naamwoord
-
sévèrement bijvoeglijk naamwoord
-
rigoureusement bijvoeglijk naamwoord
-
strictement bijvoeglijk naamwoord
-
cuisant bijvoeglijk naamwoord
-
aigrement bijvoeglijk naamwoord
-
-
violent
Alternatieve synoniemen voor "violent":
violent vorm van violer:
violer werkwoord (viole, violes, violons, violez, violent, violais, violait, violions, violiez, violaient, violai, violas, viola, violâmes, violâtes, violèrent, violerai, violeras, violera, violerons, violerez, violeront)
-
violer
-
violer
violer; faire violence; attaquer; diffamer; agresser; déshonorer; porter atteinte à; abuser de-
violer werkwoord (viole, violes, violons, violez, violent, violais, violait, violions, violiez, violaient, violai, violas, viola, violâmes, violâtes, violèrent, violerai, violeras, violera, violerons, violerez, violeront)
-
faire violence werkwoord
-
attaquer werkwoord (attaque, attaques, attaquons, attaquez, attaquent, attaquais, attaquait, attaquions, attaquiez, attaquaient, attaquai, attaquas, attaqua, attaquâmes, attaquâtes, attaquèrent, attaquerai, attaqueras, attaquera, attaquerons, attaquerez, attaqueront)
-
diffamer werkwoord (diffame, diffames, diffamons, diffamez, diffament, diffamais, diffamait, diffamions, diffamiez, diffamaient, diffamai, diffamas, diffama, diffamâmes, diffamâtes, diffamèrent, diffamerai, diffameras, diffamera, diffamerons, diffamerez, diffameront)
-
agresser werkwoord (agresse, agresses, agressons, agressez, agressent, agressais, agressait, agressions, agressiez, agressaient, agressai, agressas, agressa, agressâmes, agressâtes, agressèrent, agresserai, agresseras, agressera, agresserons, agresserez, agresseront)
-
déshonorer werkwoord (déshonore, déshonores, déshonorons, déshonorez, déshonorent, déshonorais, déshonorait, déshonorions, déshonoriez, déshonoraient, déshonorai, déshonoras, déshonora, déshonorâmes, déshonorâtes, déshonorèrent, déshonorerai, déshonoreras, déshonorera, déshonorerons, déshonorerez, déshonoreront)
-
porter atteinte à werkwoord
-
abuser de werkwoord
-
-
violer
violer; profaner; calomnier; diffamer-
violer werkwoord (viole, violes, violons, violez, violent, violais, violait, violions, violiez, violaient, violai, violas, viola, violâmes, violâtes, violèrent, violerai, violeras, violera, violerons, violerez, violeront)
-
profaner werkwoord (profane, profanes, profanons, profanez, profanent, profanais, profanait, profanions, profaniez, profanaient, profanai, profanas, profana, profanâmes, profanâtes, profanèrent, profanerai, profaneras, profanera, profanerons, profanerez, profaneront)
-
calomnier werkwoord (calomnie, calomnies, calomnions, calomniez, calomnient, calomniais, calomniait, calomniions, calomniiez, calomniaient, calomniai, calomnias, calomnia, calomniâmes, calomniâtes, calomnièrent, calomnierai, calomnieras, calomniera, calomnierons, calomnierez, calomnieront)
-
diffamer werkwoord (diffame, diffames, diffamons, diffamez, diffament, diffamais, diffamait, diffamions, diffamiez, diffamaient, diffamai, diffamas, diffama, diffamâmes, diffamâtes, diffamèrent, diffamerai, diffameras, diffamera, diffamerons, diffamerez, diffameront)
-
-
violer
violer; agir contre-
violer werkwoord (viole, violes, violons, violez, violent, violais, violait, violions, violiez, violaient, violai, violas, viola, violâmes, violâtes, violèrent, violerai, violeras, violera, violerons, violerez, violeront)
-
agir contre werkwoord
-
Conjugations for violer:
Présent
- viole
- violes
- viole
- violons
- violez
- violent
imparfait
- violais
- violais
- violait
- violions
- violiez
- violaient
passé simple
- violai
- violas
- viola
- violâmes
- violâtes
- violèrent
futur simple
- violerai
- violeras
- violera
- violerons
- violerez
- violeront
subjonctif présent
- que je viole
- que tu violes
- qu'il viole
- que nous violions
- que vous violiez
- qu'ils violent
conditionnel présent
- violerais
- violerais
- violerait
- violerions
- violeriez
- violeraient
passé composé
- ai violé
- as violé
- a violé
- avons violé
- avez violé
- ont violé
divers
- viole!
- violez!
- violons!
- violé
- violant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles