Overzicht
Frans naar Spaans: Meer gegevens...
- conciliant:
- concilier:
-
Wiktionary:
- conciliant → agradable
- concilier → conciliar
- concilier → intermediar
Frans
Uitgebreide vertaling voor conciliant (Frans) in het Spaans
conciliant:
-
conciliant (agréable; délicieux; plaisant; aimable; amusant; confortable; avenant; agréablement; intime; positif; accommodant; sympathique; divertissant; intimement; familier; avec satisfaction; sociable; confortablement)
bueno; agradable; grato; ameno; bien; entretenido; cómodo; amable; beneficioso; divertido; conveniente; confortable-
bueno bijvoeglijk naamwoord
-
agradable bijvoeglijk naamwoord
-
grato bijvoeglijk naamwoord
-
ameno bijvoeglijk naamwoord
-
bien bijvoeglijk naamwoord
-
entretenido bijvoeglijk naamwoord
-
cómodo bijvoeglijk naamwoord
-
amable bijvoeglijk naamwoord
-
beneficioso bijvoeglijk naamwoord
-
divertido bijvoeglijk naamwoord
-
conveniente bijvoeglijk naamwoord
-
confortable bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor conciliant:
Synoniemen voor "conciliant":
Wiktionary: conciliant
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• conciliant | → agradable | ↔ amenable — Willing to comply with; agreeable |
concilier:
concilier werkwoord (concilie, concilies, concilions, conciliez, concilient, conciliais, conciliait, conciliions, conciliiez, conciliaient, conciliai, concilias, concilia, conciliâmes, conciliâtes, concilièrent, concilierai, concilieras, conciliera, concilierons, concilierez, concilieront)
-
concilier (se réconcilier; faire la paix; régler à l'amiable)
-
concilier (se réconcilier; faire la paix; régler à l'amiable)
hacer paces-
hacer paces werkwoord
-
-
concilier (servir de médiateur dans; négocier)
-
concilier (mettre en harmonie; accorder)
-
concilier (réconcilier; arranger; régler)
arreglar; desempeñar; rescatar; poner en orden; asistir en el parto; redimir-
arreglar werkwoord
-
desempeñar werkwoord
-
rescatar werkwoord
-
poner en orden werkwoord
-
asistir en el parto werkwoord
-
redimir werkwoord
-
-
concilier (harmoniser)
hacer coincidir-
hacer coincidir werkwoord
-
-
concilier (faire la paix; se réconcilier; régler à l'amiable)
firmar la paz-
firmar la paz werkwoord
-
Conjugations for concilier:
Présent
- concilie
- concilies
- concilie
- concilions
- conciliez
- concilient
imparfait
- conciliais
- conciliais
- conciliait
- conciliions
- conciliiez
- conciliaient
passé simple
- conciliai
- concilias
- concilia
- conciliâmes
- conciliâtes
- concilièrent
futur simple
- concilierai
- concilieras
- conciliera
- concilierons
- concilierez
- concilieront
subjonctif présent
- que je concilie
- que tu concilies
- qu'il concilie
- que nous conciliions
- que vous conciliiez
- qu'ils concilient
conditionnel présent
- concilierais
- concilierais
- concilierait
- concilierions
- concilieriez
- concilieraient
passé composé
- ai concilié
- as concilié
- a concilié
- avons concilié
- avez concilié
- ont concilié
divers
- concilie!
- conciliez!
- concilions!
- concilié
- conciliant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor concilier:
Synoniemen voor "concilier":
Wiktionary: concilier
concilier
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• concilier | → intermediar | ↔ intermediate — to mediate, to be an intermediate |