Vertaal partie van Frans naar Spaans

el elemento básico; el componente fundamental

• elemento básico [el ~] zelfstandig naamwoord
• componente fundamental [el ~] zelfstandig naamwoord

la parte; la pieza; la sección; la ración; la fracción; la porción; el quebrado; la ruptura; la estatura; el fragmento; la fractura; la quebradura; el lote; la rotura

• parte [la ~] zelfstandig naamwoord
• pieza [la ~] zelfstandig naamwoord
• sección [la ~] zelfstandig naamwoord
• ración [la ~] zelfstandig naamwoord
• fracción [la ~] zelfstandig naamwoord
• porción [la ~] zelfstandig naamwoord
• quebrado [el ~] zelfstandig naamwoord
• ruptura [la ~] zelfstandig naamwoord
• estatura [la ~] zelfstandig naamwoord
• fragmento [el ~] zelfstandig naamwoord
• fractura [la ~] zelfstandig naamwoord
• quebradura [la ~] zelfstandig naamwoord
• lote [el ~] zelfstandig naamwoord
• rotura [la ~] zelfstandig naamwoord

la fiesta; la francachela; el festín

• fiesta [la ~] zelfstandig naamwoord
• francachela [la ~] zelfstandig naamwoord
• festín [el ~] zelfstandig naamwoord

el juego; el turno; la partida

• juego [el ~] zelfstandig naamwoord
• turno [el ~] zelfstandig naamwoord
• partida [la ~] zelfstandig naamwoord

el juego; el juego de azar; la baraja; el partido; el jugueteo; el juego de suerte; la actuación; la ejecución

• juego [el ~] zelfstandig naamwoord
• juego de azar [el ~] zelfstandig naamwoord
• baraja [la ~] zelfstandig naamwoord
• partido [el ~] zelfstandig naamwoord
• jugueteo [el ~] zelfstandig naamwoord
• juego de suerte [el ~] zelfstandig naamwoord
• actuación [la ~] zelfstandig naamwoord
• ejecución [la ~] zelfstandig naamwoord

la pieza; el trozo; la parte; la ración; la porción; el pedazo

• pieza [la ~] zelfstandig naamwoord
• trozo [el ~] zelfstandig naamwoord
• parte [la ~] zelfstandig naamwoord
• ración [la ~] zelfstandig naamwoord
• porción [la ~] zelfstandig naamwoord
• pedazo [el ~] zelfstandig naamwoord

el departamento; la sección; la división; la parte; la unidad; la rama; el recambio accesorio; la capa; el destacamento; el sector; el segmento; la categoría; el cuerpo; el estrato; la brigada; la pieza; el ramo; el nudo; la dependencia; la articulación; la disciplina; la porción; la fracción; la autopsia; el escuadrón; la juntura; el ramificación; el grupo parlamentario

• departamento [el ~] zelfstandig naamwoord
• sección [la ~] zelfstandig naamwoord
• división [la ~] zelfstandig naamwoord
• parte [la ~] zelfstandig naamwoord
• unidad [la ~] zelfstandig naamwoord
• rama [la ~] zelfstandig naamwoord
• recambio accesorio [el ~] zelfstandig naamwoord
• capa [la ~] zelfstandig naamwoord
• destacamento [el ~] zelfstandig naamwoord
• sector [el ~] zelfstandig naamwoord
• segmento [el ~] zelfstandig naamwoord
• categoría [la ~] zelfstandig naamwoord
• cuerpo [el ~] zelfstandig naamwoord
• estrato [el ~] zelfstandig naamwoord
• brigada [la ~] zelfstandig naamwoord
• pieza [la ~] zelfstandig naamwoord
• ramo [el ~] zelfstandig naamwoord
• nudo [el ~] zelfstandig naamwoord
• dependencia [la ~] zelfstandig naamwoord
• articulación [la ~] zelfstandig naamwoord
• disciplina [la ~] zelfstandig naamwoord
• porción [la ~] zelfstandig naamwoord
• fracción [la ~] zelfstandig naamwoord
• autopsia [la ~] zelfstandig naamwoord
• escuadrón [el ~] zelfstandig naamwoord
• juntura [la ~] zelfstandig naamwoord
• ramificación [el ~] zelfstandig naamwoord
• grupo parlamentario [el ~] zelfstandig naamwoord

el terrón

• terrón [el ~] zelfstandig naamwoord

el juego; la manera de tocar; la baraja; el juego de suerte; el trabajo; la actuación; la ejecución; el juego de azar; el jugueteo

• juego [el ~] zelfstandig naamwoord
• manera de tocar [la ~] zelfstandig naamwoord
• baraja [la ~] zelfstandig naamwoord
• juego de suerte [el ~] zelfstandig naamwoord
• trabajo [el ~] zelfstandig naamwoord
• actuación [la ~] zelfstandig naamwoord
• ejecución [la ~] zelfstandig naamwoord
• juego de azar [el ~] zelfstandig naamwoord
• jugueteo [el ~] zelfstandig naamwoord

la competición; la partida

• competición [la ~] zelfstandig naamwoord
• partida [la ~] zelfstandig naamwoord

el trozo; el zuequito; el grumo; el terrón; el terrón de azúcar

• trozo [el ~] zelfstandig naamwoord
• zuequito [el ~] zelfstandig naamwoord
• grumo [el ~] zelfstandig naamwoord
• terrón [el ~] zelfstandig naamwoord
• terrón de azúcar [el ~] zelfstandig naamwoord

el segmento; la parte; la sección; la porción

• segmento [el ~] zelfstandig naamwoord
• parte [la ~] zelfstandig naamwoord
• sección [la ~] zelfstandig naamwoord
• porción [la ~] zelfstandig naamwoord

el lote; la partida

• lote [el ~] zelfstandig naamwoord
• partida [la ~] zelfstandig naamwoord

el elemento; elemento del control

• elemento [el ~] zelfstandig naamwoord
• elemento del control